• karn·ton
enkelvoud meervoud
naamwoord karnton karntonnen
verkleinwoord karntonnetje karntonnetjes

de karntonv / m

  1. vat voor het karnen van room tot boter
    • Om van room stevige boter te maken, werd de zure room eerst enigszins opgewarmd en dan in de karnton gegoten. Eventueel voegde men nog een scheut zure ondermelk toe om het geheel wat verder aan te zuren en daarmee minder vloeibaar te maken. De room werd in de karnton geschud, geroerd of geklopt, net zolang tot zich boterklonten vormden bovenop een laag melk die zo goed als vetvrij was: de karnemelk. [2]
  2. (plantkunde) (informeel) (figuurlijk) benaming voor (bloemen van) de gele plomp, Nuphar lutea  
    • De plompen zijn aan het uitbloeien. De bloemen zijn veranderd in karntonnetjes, soms met de kelkbladen vergroend als een schaal half onder water eronder. [3]
42 % van de Nederlanders;
31 % van de Vlamingen.[4]