kantrechten/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van kantrechten | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | kantrechten | te kantrechten | ||||||||
toekomend | zullen kantrechten | te zullen kantrechten | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gekantrecht | te hebben gekantrecht | ||||||||
toekomend | gekantrecht zullen hebben | gekantrecht te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
kantrechtend | gekantrecht | ev. kantrecht |
mv. verouderd kantrecht |
kantrechte | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | kantrecht | kantrecht | kantrecht | kantrecht | kantrecht | kantrechten | kantrechten | kantrechten | |||
verleden (o.v.t.) | kantrechtte | kantrechtte | kantrechtte | kantrechtte | kantrechtte | kantrechtten | kantrechtten | kantrechtten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal kantrechten | zult/zal kantrechten | zult/zal kantrechten | zult kantrechten | zal kantrechten | zullen kantrechten | zullen kantrechten | zullen kantrechten | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kantrechten | zou kantrechten | zou(dt) kantrechten | zoudt kantrechten | zou kantrechten | zouden kantrechten | zouden kantrechten | zouden kantrechten | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gekantrecht | hebt gekantrecht | hebt/heeft gekantrecht | hebt gekantrecht | heeft gekantrecht | hebben gekantrecht | hebben gekantrecht | hebben gekantrecht | |||
verleden (v.v.t.) | had gekantrecht | had gekantrecht | had gekantrecht | hadt gekantrecht | had gekantrecht | hadden gekantrecht | hadden gekantrecht | hadden gekantrecht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekantrecht hebben | zal/zult gekantrecht hebben | zult/zal gekantrecht hebben | zult gekantrecht hebben | zal gekantrecht hebben | zullen gekantrecht hebben | zullen gekantrecht hebben | zullen gekantrecht hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekantrecht hebben | zou gekantrecht hebben | zou/zoudt gekantrecht hebben | zoudt gekantrecht hebben | zou gekantrecht hebben | zouden gekantrecht hebben | zouden gekantrecht hebben | zouden gekantrecht hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gekantrecht worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gekantrecht | er is gekantrecht | |||||||||
verleden | er werd gekantrecht | er was gekantrecht | |||||||||
toekomend | er zal gekantrecht worden | er zal gekantrecht zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gekantrecht worden | er zou gekantrecht zijn | |||||||||
lijdende vorm gekantrecht worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gekantrecht worden | gekantrecht te worden | ||||||||
toekomend | gekantrecht zullen worden | gekantrecht te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gekantrecht zijn | gekantrecht te zijn | ||||||||
toekomend | gekantrecht zullen zijn | gekantrecht te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gekantrecht | wordt gekantrecht | wordt gekantrecht | wordt gekantrecht | wordt gekantrecht | worden gekantrecht | worden gekantrecht | worden gekantrecht | |||
verleden (o.v.t.) | werd gekantrecht | werd gekantrecht | werd gekantrecht | werdt gekantrecht | werd gekantrecht | werden gekantrecht | werden gekantrecht | werden gekantrecht | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gekantrecht worden | zult gekantrecht worden | zult gekantrecht worden | zult gekantrecht worden | zal gekantrecht worden | zullen gekantrecht worden | zullen gekantrecht worden | zullen gekantrecht worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gekantrecht worden | zou gekantrecht worden | zou/zoudt gekantrecht worden | zoudt gekantrecht worden | zou gekantrecht worden | zouden gekantrecht worden | zouden gekantrecht worden | zouden gekantrecht worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gekantrecht | bent gekantrecht | bent/is gekantrecht | zijt gekantrecht | is gekantrecht | zijn gekantrecht | zijn gekantrecht | zijn gekantrecht | |||
verleden (v.v.t.) | was gekantrecht | was gekantrecht | was gekantrecht | waart gekantrecht | was gekantrecht | waren gekantrecht | waren gekantrecht | waren gekantrecht | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekantrecht zijn | zult gekantrecht zijn | zult gekantrecht zijn | zult gekantrecht zijn | zal gekantrecht zijn | zullen gekantrecht zijn | zullen gekantrecht zijn | zullen gekantrecht zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekantrecht zijn | zou gekantrecht zijn | zou/zoudt gekantrecht zijn | zoudt gekantrecht zijn | zou gekantrecht zijn | zouden gekantrecht zijn | zouden gekantrecht zijn | zouden gekantrecht zijn |