kaltstellen/vervoeging
vernederlandste uitspraak
bewerkenvervoeging van de bedrijvende vorm van kaltstellen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | kaltstellen | kalt te stellen | ||||||||
toekomend | zullen kaltstellen kalt zullen stellen |
te zullen kaltstellen kalt te zullen stellen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben kaltgesteld | te hebben kaltgesteld | ||||||||
toekomend | kaltgesteld zullen hebben | kaltgesteld te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
kaltstellend | kaltgesteld | ev. stel kalt |
mv. verouderd stelt kalt |
stelle kalt (bijzin) kaltstelle | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | stel kalt | stelt kalt | stelt kalt | stelt kalt | stelt kalt | stellen kalt | stellen kalt | stellen kalt | |||
verleden (o.v.t.) | stelde kalt | stelde kalt | stelde kalt | stelde kalt | stelde kalt | stelden kalt | stelden kalt | stelden kalt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal kaltstellen | zult/zal kaltstellen | zult/zal kaltstellen | zult kaltstellen | zal kaltstellen | zullen kaltstellen | zullen kaltstellen | zullen kaltstellen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kaltstellen | zou kaltstellen | zou(dt) kaltstellen | zoudt kaltstellen | zou kaltstellen | zouden kaltstellen | zouden kaltstellen | zouden kaltstellen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | kaltstel | kaltstelt | kaltstelt | kaltstelt | kaltstelt | kaltstellen | kaltstellen | kaltstellen | |||
verleden (o.v.t.) | kaltstelde | kaltstelde | kaltstelde | kaltstelde | kaltstelde | kaltstelden | kaltstelden | kaltstelden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal kaltstellen kalt zal stellen |
zult/zal kaltstellen kalt zult/zal stellen |
zult/zal kaltstellen kalt zult/zal stellen |
zult kaltstellen kalt zult stellen |
zal kaltstellen kalt zal stellen |
zullen kaltstellen kalt zullen stellen |
zullen kaltstellen kalt zullen stellen |
zullen kaltstellen kalt zullen stellen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kaltstellen kalt zou stellen |
zou kaltstellen kalt zou stellen |
zou(dt) kaltstellen kalt zou(dt) stellen |
zoudt kaltstellen kalt zoudt stellen |
zou kaltstellen kalt zou stellen |
zouden kaltstellen kalt zouden stellen |
zouden kaltstellen kalt zouden stellen |
zouden kaltstellen kalt zouden stellen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb kaltgesteld | hebt kaltgesteld | hebt/heeft kaltgesteld | hebt kaltgesteld | heeft kaltgesteld | hebben kaltgesteld | hebben kaltgesteld | hebben kaltgesteld | |||
verleden (v.v.t.) | had kaltgesteld | had kaltgesteld | had kaltgesteld | hadt kaltgesteld | had kaltgesteld | hadden kaltgesteld | hadden kaltgesteld | hadden kaltgesteld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal kaltgesteld hebben | zal/zult kaltgesteld hebben | zult/zal kaltgesteld hebben | zult kaltgesteld hebben | zal kaltgesteld hebben | zullen kaltgesteld hebben | zullen kaltgesteld hebben | zullen kaltgesteld hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou kaltgesteld hebben | zou kaltgesteld hebben | zou/zoudt kaltgesteld hebben | zoudt kaltgesteld hebben | zou kaltgesteld hebben | zouden kaltgesteld hebben | zouden kaltgesteld hebben | zouden kaltgesteld hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm kaltgesteld worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt kaltgesteld | er is kaltgesteld | |||||||||
verleden | er werd kaltgesteld | er was kaltgesteld | |||||||||
toekomend | er zal kaltgesteld worden | er zal kaltgesteld zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou kaltgesteld worden | er zou kaltgesteld zijn | |||||||||
lijdende vorm kaltgesteld worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | kaltgesteld worden | kaltgesteld te worden | ||||||||
toekomend | kaltgesteld zullen worden | kaltgesteld te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | kaltgesteld zijn | kaltgesteld te zijn | ||||||||
toekomend | kaltgesteld zullen zijn | kaltgesteld te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word kaltgesteld | wordt kaltgesteld | wordt kaltgesteld | wordt kaltgesteld | wordt kaltgesteld | worden kaltgesteld | worden kaltgesteld | worden kaltgesteld | |||
verleden (o.v.t.) | werd kaltgesteld | werd kaltgesteld | werd kaltgesteld | werdt kaltgesteld | werd kaltgesteld | werden kaltgesteld | werden kaltgesteld | werden kaltgesteld | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal kaltgesteld worden | zult kaltgesteld worden | zult kaltgesteld worden | zult kaltgesteld worden | zal kaltgesteld worden | zullen kaltgesteld worden | zullen kaltgesteld worden | zullen kaltgesteld worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kaltgesteld worden | zou kaltgesteld worden | zou/zoudt kaltgesteld worden | zoudt kaltgesteld worden | zou kaltgesteld worden | zouden kaltgesteld worden | zouden kaltgesteld worden | zouden kaltgesteld worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben kaltgesteld | bent kaltgesteld | bent/is kaltgesteld | zijt kaltgesteld | is kaltgesteld | zijn kaltgesteld | zijn kaltgesteld | zijn kaltgesteld | |||
verleden (v.v.t.) | was kaltgesteld | was kaltgesteld | was kaltgesteld | waart kaltgesteld | was kaltgesteld | waren kaltgesteld | waren kaltgesteld | waren kaltgesteld | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal kaltgesteld zijn | zult kaltgesteld zijn | zult kaltgesteld zijn | zult kaltgesteld zijn | zal kaltgesteld zijn | zullen kaltgesteld zijn | zullen kaltgesteld zijn | zullen kaltgesteld zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou kaltgesteld zijn | zou kaltgesteld zijn | zou/zoudt kaltgesteld zijn | zoudt kaltgesteld zijn | zou kaltgesteld zijn | zouden kaltgesteld zijn | zouden kaltgesteld zijn | zouden kaltgesteld zijn |
oorspronkelijke uitspraak
bewerkenvervoeging van de bedrijvende vorm van kaltstellen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | kaltstellen | kalt te stellen | ||||||||
toekomend | zullen kaltstellen kalt zullen stellen |
te zullen kaltstellen kalt te zullen stellen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben kaltgestellt | te hebben kaltgestellt | ||||||||
toekomend | kaltgestellt zullen hebben | kaltgestellt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
kaltstellend | kaltgestellt | ev. stell kalt |
mv. verouderd stellt kalt |
stelle kalt (bijzin) kaltstelle | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | stell kalt | stellt kalt | stellt kalt | stellt kalt | stellt kalt | stellen kalt | stellen kalt | stellen kalt | |||
verleden (o.v.t.) | stellte kalt | stellte kalt | stellte kalt | stellte kalt | stellte kalt | stellten kalt | stellten kalt | stellten kalt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal kaltstellen | zult/zal kaltstellen | zult/zal kaltstellen | zult kaltstellen | zal kaltstellen | zullen kaltstellen | zullen kaltstellen | zullen kaltstellen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kaltstellen | zou kaltstellen | zou(dt) kaltstellen | zoudt kaltstellen | zou kaltstellen | zouden kaltstellen | zouden kaltstellen | zouden kaltstellen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | kaltstell | kaltstellt | kaltstellt | kaltstellt | kaltstellt | kaltstellen | kaltstellen | kaltstellen | |||
verleden (o.v.t.) | kaltstellte | kaltstellte | kaltstellte | kaltstellte | kaltstellte | kaltstellten | kaltstellten | kaltstellten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal kaltstellen kalt zal stellen |
zult/zal kaltstellen kalt zult/zal stellen |
zult/zal kaltstellen kalt zult/zal stellen |
zult kaltstellen kalt zult stellen |
zal kaltstellen kalt zal stellen |
zullen kaltstellen kalt zullen stellen |
zullen kaltstellen kalt zullen stellen |
zullen kaltstellen kalt zullen stellen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kaltstellen kalt zou stellen |
zou kaltstellen kalt zou stellen |
zou(dt) kaltstellen kalt zou(dt) stellen |
zoudt kaltstellen kalt zoudt stellen |
zou kaltstellen kalt zou stellen |
zouden kaltstellen kalt zouden stellen |
zouden kaltstellen kalt zouden stellen |
zouden kaltstellen kalt zouden stellen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb kaltgestellt | hebt kaltgestellt | hebt/heeft kaltgestellt | hebt kaltgestellt | heeft kaltgestellt | hebben kaltgestellt | hebben kaltgestellt | hebben kaltgestellt | |||
verleden (v.v.t.) | had kaltgestellt | had kaltgestellt | had kaltgestellt | hadt kaltgestellt | had kaltgestellt | hadden kaltgestellt | hadden kaltgestellt | hadden kaltgestellt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal kaltgestellt hebben | zal/zult kaltgestellt hebben | zult/zal kaltgestellt hebben | zult kaltgestellt hebben | zal kaltgestellt hebben | zullen kaltgestellt hebben | zullen kaltgestellt hebben | zullen kaltgestellt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou kaltgestellt hebben | zou kaltgestellt hebben | zou/zoudt kaltgestellt hebben | zoudt kaltgestellt hebben | zou kaltgestellt hebben | zouden kaltgestellt hebben | zouden kaltgestellt hebben | zouden kaltgestellt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm kaltgestellt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt kaltgestellt | er is kaltgestellt | |||||||||
verleden | er werd kaltgestellt | er was kaltgestellt | |||||||||
toekomend | er zal kaltgestellt worden | er zal kaltgestellt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou kaltgestellt worden | er zou kaltgestellt zijn | |||||||||
lijdende vorm kaltgestellt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | kaltgestellt worden | kaltgestellt te worden | ||||||||
toekomend | kaltgestellt zullen worden | kaltgestellt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | kaltgestellt zijn | kaltgestellt te zijn | ||||||||
toekomend | kaltgestellt zullen zijn | kaltgestellt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word kaltgestellt | wordt kaltgestellt | wordt kaltgestellt | wordt kaltgestellt | wordt kaltgestellt | worden kaltgestellt | worden kaltgestellt | worden kaltgestellt | |||
verleden (o.v.t.) | werd kaltgestellt | werd kaltgestellt | werd kaltgestellt | werdt kaltgestellt | werd kaltgestellt | werden kaltgestellt | werden kaltgestellt | werden kaltgestellt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal kaltgestellt worden | zult kaltgestellt worden | zult kaltgestellt worden | zult kaltgestellt worden | zal kaltgestellt worden | zullen kaltgestellt worden | zullen kaltgestellt worden | zullen kaltgestellt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kaltgestellt worden | zou kaltgestellt worden | zou/zoudt kaltgestellt worden | zoudt kaltgestellt worden | zou kaltgestellt worden | zouden kaltgestellt worden | zouden kaltgestellt worden | zouden kaltgestellt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben kaltgestellt | bent kaltgestellt | bent/is kaltgestellt | zijt kaltgestellt | is kaltgestellt | zijn kaltgestellt | zijn kaltgestellt | zijn kaltgestellt | |||
verleden (v.v.t.) | was kaltgestellt | was kaltgestellt | was kaltgestellt | waart kaltgestellt | was kaltgestellt | waren kaltgestellt | waren kaltgestellt | waren kaltgestellt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal kaltgestellt zijn | zult kaltgestellt zijn | zult kaltgestellt zijn | zult kaltgestellt zijn | zal kaltgestellt zijn | zullen kaltgestellt zijn | zullen kaltgestellt zijn | zullen kaltgestellt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou kaltgestellt zijn | zou kaltgestellt zijn | zou/zoudt kaltgestellt zijn | zoudt kaltgestellt zijn | zou kaltgestellt zijn | zouden kaltgestellt zijn | zouden kaltgestellt zijn | zouden kaltgestellt zijn |