jool
- jool
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jool | jolen |
verkleinwoord | - | - |
vervoeging van |
---|
jolen |
jool
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jolen
- Ik jool.
- gebiedende wijs van jolen
- Jool!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jolen
- Jool je?
- Het woord jool staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jool" herkend door:
46 % | van de Nederlanders; |
20 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "jool" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ jool op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- jool
jool
- (religie)(kerst)(feest) kerst; de periode van kerstavond tot en met tweede kerstdag
- (feest) joelfeest; Germaans feest, gevierd in de dagen rond de winterzonnewende
- Christfest, juulfeest, juultyd, kaarst, käärstmissen, karsemes, karst, kärst, karsttied, kas, kasfees, kast, kastdaegen, kastfeest, kastmis, kerst, kìrst,kìrsttied, midwinter, mirreweenter, Wiehnacht, Wiehnachten, Wiehnachtstied, wienachten, wienachtstied
- Juulfest, midwinter
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- jool
jool
- (religie)(kerst)(feest) kerst; de periode van kerstavond tot en met tweede kerstdag
- (feest) joelfeest; Germaans feest, gevierd in de dagen rond de winterzonnewende
- kas, kasfees, mirreweenter
- –