• jo·do·kus

de jodokusm

  1. (informeel) sufferd
    • Bij de tweede goal, een kwartier na rust, hield Brugge de ballenvanger van Jonge Kracht ook in de gaten. Die stond als een jodokus op de zestien terwijl Brugge halverwege het veld over stormde richting Jonge Kracht-spelers. [3]
  2. (eufemisme) geslachtsdeel van de man
    • Zal je net zien dat deze darkroom de eerste is die het nieuwbedachte CDA-beleid gaat uitvoeren, en dus het licht heeft aangedaan. Vol. Fel. Zit je in je blote jodokus onder twaalf bakken tl-licht. [4]
    • Maar die gast heeft dus viagra genomen. Daardoor zit ‘ie met een joekel van een jodokus in z’n broek. [5]
    • Daarna had hij, als hij dan toch een foto van z’n jodokus wilde doorsturen, een DM (direct message) moeten sturen in plaats van een publieke tweet. [6]
    • Op de tweede zag je Tumpa, óók al met een kapotte onderbroek. Zijn jodokus ('Dit is nou mijn jodokus,' had hij eens onder de douche uitgelegd) stak stijf door een scheur. Op de derde dia probeerde hij een van mams borsten in zijn mond te proppen, op de vierde deed mam hetzelfde met zijn jodokus. [7]