Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Stümper
  • stum·per
  • In de betekenis van ‘stakker’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord stumper stumpers
verkleinwoord stumpertje stumpertjes

de stumperm

  1. (persoon) stakker, zielenpoot, stumperd
vervoeging van
stumperen

stumper

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stumperen
    • Ik stumper. 
  2. gebiedende wijs van stumperen
    • Stumper! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stumperen
    • Stumper je? 
97 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[4]


  • stum·per
Naar frequentie 10846

stumper

  1. tegenwoordige tijd van stumpe

stumper, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van stump


  • stum·per
Naar frequentie 26753

stumper, mv

  1. onbepaalde vorm nominatief meervoud van stump