klungel
- klun·gel
- In de betekenis van ‘sukkel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1781 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | klungel | klungels |
verkleinwoord | klungeltje | klungeltjes |
- een onhandig persoon
- Die klungel kon de bal niet in de richting van het doel trappen.
zie kluns
vervoeging van |
---|
klungelen |
klungel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klungelen
- Ik klungel.
- gebiedende wijs van klungelen
- Klungel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klungelen
- Klungel je?
- Het woord klungel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klungel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "klungel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be