ioniseren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ioniseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ioniseren | te ioniseren | ||||||||
toekomend | zullen ioniseren | te zullen ioniseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geïoniseerd | te hebben geïoniseerd | ||||||||
toekomend | geïoniseerd zullen hebben | geïoniseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ioniserend | geïoniseerd | ev. ioniseer |
mv. verouderd ioniseert |
ionisere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ioniseer | ioniseert | ioniseert | ioniseert | ioniseert | ioniseren | ioniseren | ioniseren | |||
verleden (o.v.t.) | ioniseerde | ioniseerde | ioniseerde | ioniseerde | ioniseerde | ioniseerden | ioniseerden | ioniseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ioniseren | zult/zal ioniseren | zult/zal ioniseren | zult ioniseren | zal ioniseren | zullen ioniseren | zullen ioniseren | zullen ioniseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ioniseren | zou ioniseren | zou(dt) ioniseren | zoudt ioniseren | zou ioniseren | zouden ioniseren | zouden ioniseren | zouden ioniseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geïoniseerd | hebt geïoniseerd | hebt/heeft geïoniseerd | hebt geïoniseerd | heeft geïoniseerd | hebben geïoniseerd | hebben geïoniseerd | hebben geïoniseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geïoniseerd | had geïoniseerd | had geïoniseerd | hadt geïoniseerd | had geïoniseerd | hadden geïoniseerd | hadden geïoniseerd | hadden geïoniseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïoniseerd hebben | zal/zult geïoniseerd hebben | zult/zal geïoniseerd hebben | zult geïoniseerd hebben | zal geïoniseerd hebben | zullen geïoniseerd hebben | zullen geïoniseerd hebben | zullen geïoniseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïoniseerd hebben | zou geïoniseerd hebben | zou/zoudt geïoniseerd hebben | zoudt geïoniseerd hebben | zou geïoniseerd hebben | zouden geïoniseerd hebben | zouden geïoniseerd hebben | zouden geïoniseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geïoniseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geïoniseerd | er is geïoniseerd | |||||||||
verleden | er werd geïoniseerd | er was geïoniseerd | |||||||||
toekomend | er zal geïoniseerd worden | er zal geïoniseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geïoniseerd worden | er zou geïoniseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geïoniseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geïoniseerd worden | geïoniseerd te worden | ||||||||
toekomend | geïoniseerd zullen worden | geïoniseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geïoniseerd zijn | geïoniseerd te zijn | ||||||||
toekomend | geïoniseerd zullen zijn | geïoniseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geïoniseerd | wordt geïoniseerd | wordt geïoniseerd | wordt geïoniseerd | wordt geïoniseerd | worden geïoniseerd | worden geïoniseerd | worden geïoniseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geïoniseerd | werd geïoniseerd | werd geïoniseerd | werdt geïoniseerd | werd geïoniseerd | werden geïoniseerd | werden geïoniseerd | werden geïoniseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geïoniseerd worden | zult geïoniseerd worden | zult geïoniseerd worden | zult geïoniseerd worden | zal geïoniseerd worden | zullen geïoniseerd worden | zullen geïoniseerd worden | zullen geïoniseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geïoniseerd worden | zou geïoniseerd worden | zou/zoudt geïoniseerd worden | zoudt geïoniseerd worden | zou geïoniseerd worden | zouden geïoniseerd worden | zouden geïoniseerd worden | zouden geïoniseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geïoniseerd | bent geïoniseerd | bent/is geïoniseerd | zijt geïoniseerd | is geïoniseerd | zijn geïoniseerd | zijn geïoniseerd | zijn geïoniseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geïoniseerd | was geïoniseerd | was geïoniseerd | waart geïoniseerd | was geïoniseerd | waren geïoniseerd | waren geïoniseerd | waren geïoniseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïoniseerd zijn | zult geïoniseerd zijn | zult geïoniseerd zijn | zult geïoniseerd zijn | zal geïoniseerd zijn | zullen geïoniseerd zijn | zullen geïoniseerd zijn | zullen geïoniseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïoniseerd zijn | zou geïoniseerd zijn | zou/zoudt geïoniseerd zijn | zoudt geïoniseerd zijn | zou geïoniseerd zijn | zouden geïoniseerd zijn | zouden geïoniseerd zijn | zouden geïoniseerd zijn |