inwegen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van inwegen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | inwegen | in te wegen | ||||||||
toekomend | zullen inwegen in zullen wegen |
te zullen inwegen in te zullen wegen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ingewogen | te hebben ingewogen | ||||||||
toekomend | ingewogen zullen hebben | ingewogen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
inwegend | ingewogen | ev. weeg in |
mv. verouderd weegt in |
wege in (bijzin) inwege | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | weeg in | weegt in | weegt in | weegt in | weegt in | wegen in | wegen in | wegen in | |||
verleden (o.v.t.) | woog in | woog in | woog in | woog in | woog in | wogen in | wogen in | wogen in | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal inwegen | zult/zal inwegen | zult/zal inwegen | zult inwegen | zal inwegen | zullen inwegen | zullen inwegen | zullen inwegen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou inwegen | zou inwegen | zou(dt) inwegen | zoudt inwegen | zou inwegen | zouden inwegen | zouden inwegen | zouden inwegen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | inweeg | inweegt | inweegt | inweegt | inweegt | inwegen | inwegen | inwegen | |||
verleden (o.v.t.) | inwoog | inwoog | inwoog | inwoog | inwoog | inwogen | inwogen | inwogen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal inwegen in zal wegen |
zult/zal inwegen in zult/zal wegen |
zult/zal inwegen in zult/zal wegen |
zult inwegen in zult wegen |
zal inwegen in zal wegen |
zullen inwegen in zullen wegen |
zullen inwegen in zullen wegen |
zullen inwegen in zullen wegen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou inwegen in zou wegen |
zou inwegen in zou wegen |
zou(dt) inwegen in zou(dt) wegen |
zoudt inwegen in zoudt wegen |
zou inwegen in zou wegen |
zouden inwegen in zouden wegen |
zouden inwegen in zouden wegen |
zouden inwegen in zouden wegen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ingewogen | hebt ingewogen | hebt/heeft ingewogen | hebt ingewogen | heeft ingewogen | hebben ingewogen | hebben ingewogen | hebben ingewogen | |||
verleden (v.v.t.) | had ingewogen | had ingewogen | had ingewogen | hadt ingewogen | had ingewogen | hadden ingewogen | hadden ingewogen | hadden ingewogen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ingewogen hebben | zal/zult ingewogen hebben | zult/zal ingewogen hebben | zult ingewogen hebben | zal ingewogen hebben | zullen ingewogen hebben | zullen ingewogen hebben | zullen ingewogen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ingewogen hebben | zou ingewogen hebben | zou/zoudt ingewogen hebben | zoudt ingewogen hebben | zou ingewogen hebben | zouden ingewogen hebben | zouden ingewogen hebben | zouden ingewogen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ingewogen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ingewogen | er is ingewogen | |||||||||
verleden | er werd ingewogen | er was ingewogen | |||||||||
toekomend | er zal ingewogen worden | er zal ingewogen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ingewogen worden | er zou ingewogen zijn | |||||||||
lijdende vorm ingewogen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ingewogen worden | ingewogen te worden | ||||||||
toekomend | ingewogen zullen worden | ingewogen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ingewogen zijn | ingewogen te zijn | ||||||||
toekomend | ingewogen zullen zijn | ingewogen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ingewogen | wordt ingewogen | wordt ingewogen | wordt ingewogen | wordt ingewogen | worden ingewogen | worden ingewogen | worden ingewogen | |||
verleden (o.v.t.) | werd ingewogen | werd ingewogen | werd ingewogen | werdt ingewogen | werd ingewogen | werden ingewogen | werden ingewogen | werden ingewogen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ingewogen worden | zult ingewogen worden | zult ingewogen worden | zult ingewogen worden | zal ingewogen worden | zullen ingewogen worden | zullen ingewogen worden | zullen ingewogen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ingewogen worden | zou ingewogen worden | zou/zoudt ingewogen worden | zoudt ingewogen worden | zou ingewogen worden | zouden ingewogen worden | zouden ingewogen worden | zouden ingewogen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ingewogen | bent ingewogen | bent/is ingewogen | zijt ingewogen | is ingewogen | zijn ingewogen | zijn ingewogen | zijn ingewogen | |||
verleden (v.v.t.) | was ingewogen | was ingewogen | was ingewogen | waart ingewogen | was ingewogen | waren ingewogen | waren ingewogen | waren ingewogen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ingewogen zijn | zult ingewogen zijn | zult ingewogen zijn | zult ingewogen zijn | zal ingewogen zijn | zullen ingewogen zijn | zullen ingewogen zijn | zullen ingewogen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ingewogen zijn | zou ingewogen zijn | zou/zoudt ingewogen zijn | zoudt ingewogen zijn | zou ingewogen zijn | zouden ingewogen zijn | zouden ingewogen zijn | zouden ingewogen zijn |