intimideren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van intimideren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | intimideren | te intimideren | ||||||||
toekomend | zullen intimideren | te zullen intimideren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geïntimideerd | te hebben geïntimideerd | ||||||||
toekomend | geïntimideerd zullen hebben | geïntimideerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
intimiderend | geïntimideerd | ev. intimideer |
mv. verouderd intimideert |
intimidere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | intimideer | intimideert | intimideert | intimideert | intimideert | intimideren | intimideren | intimideren | |||
verleden (o.v.t.) | intimideerde | intimideerde | intimideerde | intimideerde | intimideerde | intimideerden | intimideerden | intimideerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal intimideren | zult/zal intimideren | zult/zal intimideren | zult intimideren | zal intimideren | zullen intimideren | zullen intimideren | zullen intimideren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou intimideren | zou intimideren | zou(dt) intimideren | zoudt intimideren | zou intimideren | zouden intimideren | zouden intimideren | zouden intimideren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geïntimideerd | hebt geïntimideerd | hebt/heeft geïntimideerd | hebt geïntimideerd | heeft geïntimideerd | hebben geïntimideerd | hebben geïntimideerd | hebben geïntimideerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geïntimideerd | had geïntimideerd | had geïntimideerd | hadt geïntimideerd | had geïntimideerd | hadden geïntimideerd | hadden geïntimideerd | hadden geïntimideerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïntimideerd hebben | zal/zult geïntimideerd hebben | zult/zal geïntimideerd hebben | zult geïntimideerd hebben | zal geïntimideerd hebben | zullen geïntimideerd hebben | zullen geïntimideerd hebben | zullen geïntimideerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïntimideerd hebben | zou geïntimideerd hebben | zou/zoudt geïntimideerd hebben | zoudt geïntimideerd hebben | zou geïntimideerd hebben | zouden geïntimideerd hebben | zouden geïntimideerd hebben | zouden geïntimideerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geïntimideerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geïntimideerd | er is geïntimideerd | |||||||||
verleden | er werd geïntimideerd | er was geïntimideerd | |||||||||
toekomend | er zal geïntimideerd worden | er zal geïntimideerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geïntimideerd worden | er zou geïntimideerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geïntimideerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geïntimideerd worden | geïntimideerd te worden | ||||||||
toekomend | geïntimideerd zullen worden | geïntimideerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geïntimideerd zijn | geïntimideerd te zijn | ||||||||
toekomend | geïntimideerd zullen zijn | geïntimideerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geïntimideerd | wordt geïntimideerd | wordt geïntimideerd | wordt geïntimideerd | wordt geïntimideerd | worden geïntimideerd | worden geïntimideerd | worden geïntimideerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geïntimideerd | werd geïntimideerd | werd geïntimideerd | werdt geïntimideerd | werd geïntimideerd | werden geïntimideerd | werden geïntimideerd | werden geïntimideerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geïntimideerd worden | zult geïntimideerd worden | zult geïntimideerd worden | zult geïntimideerd worden | zal geïntimideerd worden | zullen geïntimideerd worden | zullen geïntimideerd worden | zullen geïntimideerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geïntimideerd worden | zou geïntimideerd worden | zou/zoudt geïntimideerd worden | zoudt geïntimideerd worden | zou geïntimideerd worden | zouden geïntimideerd worden | zouden geïntimideerd worden | zouden geïntimideerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geïntimideerd | bent geïntimideerd | bent/is geïntimideerd | zijt geïntimideerd | is geïntimideerd | zijn geïntimideerd | zijn geïntimideerd | zijn geïntimideerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geïntimideerd | was geïntimideerd | was geïntimideerd | waart geïntimideerd | was geïntimideerd | waren geïntimideerd | waren geïntimideerd | waren geïntimideerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïntimideerd zijn | zult geïntimideerd zijn | zult geïntimideerd zijn | zult geïntimideerd zijn | zal geïntimideerd zijn | zullen geïntimideerd zijn | zullen geïntimideerd zijn | zullen geïntimideerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïntimideerd zijn | zou geïntimideerd zijn | zou/zoudt geïntimideerd zijn | zoudt geïntimideerd zijn | zou geïntimideerd zijn | zouden geïntimideerd zijn | zouden geïntimideerd zijn | zouden geïntimideerd zijn |