• in·tik·ken

intikken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
intikken
tikte in
ingetikt
zwak -t volledig
  1. (informatica) via het toetsenbord invoeren van data in een computersysteem
    • Over de producent, Château Kalpak, had ik graag meer willen weten. Maar het intikken van www.kalpak.net brengt mij niet verder dan hun homepage. Daarop verder klikken doet mij vervolgens in het internetniemandsland belanden. Ach ja, dat is waar ook: websites van alcohol producerende bedrijven en dus ook van wijndomeinen worden geblokkeerd door de Turkse overheid.[2] 
  2. met een tikje naar binnen stoten
    • Tegen MVV liet Cambuur opnieuw zien over een aantal goede voetballers te beschikken. Achterin is Robert Schilder, ex-FC Twente, de onbetwiste leider. Op het middenveld beschikt de ploeg met Erik Bakker, Jamiro Monteiro en Sander van de Streek over drie eredivisiewaardige spelers, terwijl voorin jongens staan die het verschil kunnen maken. Jergé Hoefdraad liet dat in de eerste helft na. De spits had de bal voor het intikken na een lage voorzet. Hij kwam niet goed uit met zijn stappen en tikte knullig naast. Aan de andere kant lieten de bezoekers uit Maastricht zich ook zien. Kelechi Nwakali ging alleen op Cambuurdoelman Harm Zeinstra af, maar lobde de bal naast het doel. [3]  
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Harold Hamersma 8 april 2017
  3. Volkskrant Guus Peters 21 mei 2017
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be