interen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van interen | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | interen | in te teren | ||||||
toekomend | zullen interen in zullen teren |
te zullen interen in te zullen teren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ingeteerd | te hebben ingeteerd | ||||||
toekomend | ingeteerd zullen hebben | ingeteerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
interend | ingeteerd | ev. teer in |
mv. verouderd teert in |
tere in (bijzin) intere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | teer in | teert in | teert in | teert in | teert in | teren in | teren in | teren in | |
verleden (o.v.t.) | teerde in | teerde in | teerde in | teerde in | teerde in | teerden in | teerden in | teerden in | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal interen | zult/zal interen | zult/zal interen | zult interen | zal interen | zullen interen | zullen interen | zullen interen | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou interen | zou interen | zou(dt) interen | zoudt interen | zou interen | zouden interen | zouden interen | zouden interen | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | inteer | inteert | inteert | inteert | inteert | interen | interen | interen | |
verleden (o.v.t.) | inteerde | inteerde | inteerde | inteerde | inteerde | inteerden | inteerden | inteerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal interen in zal teren |
zult/zal interen in zult/zal teren |
zult/zal interen in zult/zal teren |
zult interen in zult teren |
zal interen in zal teren |
zullen interen in zullen teren |
zullen interen in zullen teren |
zullen interen in zullen teren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou interen in zou teren |
zou interen in zou teren |
zou(dt) interen in zou(dt) teren |
zoudt interen in zoudt teren |
zou interen in zou teren |
zouden interen in zouden teren |
zouden interen in zouden teren |
zouden interen in zouden teren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ingeteerd | hebt ingeteerd | hebt/heeft ingeteerd | hebt ingeteerd | heeft ingeteerd | hebben ingeteerd | hebben ingeteerd | hebben ingeteerd | |
verleden (v.v.t.) | had ingeteerd | had ingeteerd | had ingeteerd | hadt ingeteerd | had ingeteerd | hadden ingeteerd | hadden ingeteerd | hadden ingeteerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal ingeteerd hebben | zal/zult ingeteerd hebben | zult/zal ingeteerd hebben | zult ingeteerd hebben | zal ingeteerd hebben | zullen ingeteerd hebben | zullen ingeteerd hebben | zullen ingeteerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ingeteerd hebben | zou ingeteerd hebben | zou/zoudt ingeteerd hebben | zoudt ingeteerd hebben | zou ingeteerd hebben | zouden ingeteerd hebben | zouden ingeteerd hebben | zouden ingeteerd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm ingeteerd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt ingeteerd | er is ingeteerd | |||||||
verleden | er werd ingeteerd | er was ingeteerd | |||||||
toekomend | er zal ingeteerd worden | er zal ingeteerd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou ingeteerd worden | er zou ingeteerd zijn |