institueren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van institueren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | institueren | te institueren | ||||||||
toekomend | zullen institueren | te zullen institueren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geïnstitueerd | te hebben geïnstitueerd | ||||||||
toekomend | geïnstitueerd zullen hebben | geïnstitueerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
instituerend | geïnstitueerd | ev. institueer |
mv. verouderd institueert |
instituere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | institueer | institueert | institueert | institueert | institueert | institueren | institueren | institueren | |||
verleden (o.v.t.) | institueerde | institueerde | institueerde | institueerde | institueerde | institueerden | institueerden | institueerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal institueren | zult/zal institueren | zult/zal institueren | zult institueren | zal institueren | zullen institueren | zullen institueren | zullen institueren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou institueren | zou institueren | zou(dt) institueren | zoudt institueren | zou institueren | zouden institueren | zouden institueren | zouden institueren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geïnstitueerd | hebt geïnstitueerd | hebt/heeft geïnstitueerd | hebt geïnstitueerd | heeft geïnstitueerd | hebben geïnstitueerd | hebben geïnstitueerd | hebben geïnstitueerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geïnstitueerd | had geïnstitueerd | had geïnstitueerd | hadt geïnstitueerd | had geïnstitueerd | hadden geïnstitueerd | hadden geïnstitueerd | hadden geïnstitueerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïnstitueerd hebben | zal/zult geïnstitueerd hebben | zult/zal geïnstitueerd hebben | zult geïnstitueerd hebben | zal geïnstitueerd hebben | zullen geïnstitueerd hebben | zullen geïnstitueerd hebben | zullen geïnstitueerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïnstitueerd hebben | zou geïnstitueerd hebben | zou/zoudt geïnstitueerd hebben | zoudt geïnstitueerd hebben | zou geïnstitueerd hebben | zouden geïnstitueerd hebben | zouden geïnstitueerd hebben | zouden geïnstitueerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geïnstitueerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geïnstitueerd | er is geïnstitueerd | |||||||||
verleden | er werd geïnstitueerd | er was geïnstitueerd | |||||||||
toekomend | er zal geïnstitueerd worden | er zal geïnstitueerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geïnstitueerd worden | er zou geïnstitueerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geïnstitueerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geïnstitueerd worden | geïnstitueerd te worden | ||||||||
toekomend | geïnstitueerd zullen worden | geïnstitueerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geïnstitueerd zijn | geïnstitueerd te zijn | ||||||||
toekomend | geïnstitueerd zullen zijn | geïnstitueerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geïnstitueerd | wordt geïnstitueerd | wordt geïnstitueerd | wordt geïnstitueerd | wordt geïnstitueerd | worden geïnstitueerd | worden geïnstitueerd | worden geïnstitueerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geïnstitueerd | werd geïnstitueerd | werd geïnstitueerd | werdt geïnstitueerd | werd geïnstitueerd | werden geïnstitueerd | werden geïnstitueerd | werden geïnstitueerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geïnstitueerd worden | zult geïnstitueerd worden | zult geïnstitueerd worden | zult geïnstitueerd worden | zal geïnstitueerd worden | zullen geïnstitueerd worden | zullen geïnstitueerd worden | zullen geïnstitueerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geïnstitueerd worden | zou geïnstitueerd worden | zou/zoudt geïnstitueerd worden | zoudt geïnstitueerd worden | zou geïnstitueerd worden | zouden geïnstitueerd worden | zouden geïnstitueerd worden | zouden geïnstitueerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geïnstitueerd | bent geïnstitueerd | bent/is geïnstitueerd | zijt geïnstitueerd | is geïnstitueerd | zijn geïnstitueerd | zijn geïnstitueerd | zijn geïnstitueerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geïnstitueerd | was geïnstitueerd | was geïnstitueerd | waart geïnstitueerd | was geïnstitueerd | waren geïnstitueerd | waren geïnstitueerd | waren geïnstitueerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïnstitueerd zijn | zult geïnstitueerd zijn | zult geïnstitueerd zijn | zult geïnstitueerd zijn | zal geïnstitueerd zijn | zullen geïnstitueerd zijn | zullen geïnstitueerd zijn | zullen geïnstitueerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïnstitueerd zijn | zou geïnstitueerd zijn | zou/zoudt geïnstitueerd zijn | zoudt geïnstitueerd zijn | zou geïnstitueerd zijn | zouden geïnstitueerd zijn | zouden geïnstitueerd zijn | zouden geïnstitueerd zijn |