institueer
- Geluid: institueer (hulp, bestand)
- in·sti·tu·eer
vervoeging van |
---|
institueren |
institueer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van institueren
- Ik institueer.
- gebiedende wijs van institueren
- Institueer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van institueren
- Institueer je?
- Het woord institueer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.