inseinen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van inseinen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		inseinen			in te seinen
	toekomend		zullen inseinen in zullen seinen			te zullen inseinen in te zullen seinen
voltooid	tegenwoordig		hebben ingeseind			te hebben ingeseind
	toekomend		ingeseind zullen hebben			ingeseind te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	inseinend		ingeseind			ev. sein in	mv. verouderd seint in	seine in (bijzin) inseine
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	sein in	seint in	seint in	seint in	seint in	seinen in	seinen in	seinen in
verleden (o.v.t.)	seinde in	seinde in	seinde in	seinde in	seinde in	seinden in	seinden in	seinden in
toekomend (o.t.t.t.)	zal inseinen	zult/zal inseinen	zult/zal inseinen	zult inseinen	zal inseinen	zullen inseinen	zullen inseinen	zullen inseinen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou inseinen	zou inseinen	zou(dt) inseinen	zoudt inseinen	zou inseinen	zouden inseinen	zouden inseinen	zouden inseinen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	insein	inseint	inseint	inseint	inseint	inseinen	inseinen	inseinen
verleden (o.v.t.)	inseinde	inseinde	inseinde	inseinde	inseinde	inseinden	inseinden	inseinden
toekomend (o.t.t.t.)	zal inseinen in zal seinen	zult/zal inseinen in zult/zal seinen	zult/zal inseinen in zult/zal seinen	zult inseinen in zult seinen	zal inseinen in zal seinen	zullen inseinen in zullen seinen	zullen inseinen in zullen seinen	zullen inseinen in zullen seinen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou inseinen in zou seinen	zou inseinen in zou seinen	zou(dt) inseinen in zou(dt) seinen	zoudt inseinen in zoudt seinen	zou inseinen in zou seinen	zouden inseinen in zouden seinen	zouden inseinen in zouden seinen	zouden inseinen in zouden seinen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb ingeseind	hebt ingeseind	hebt/heeft ingeseind	hebt ingeseind	heeft ingeseind	hebben ingeseind	hebben ingeseind	hebben ingeseind
verleden (v.v.t.)	had ingeseind	had ingeseind	had ingeseind	hadt ingeseind	had ingeseind	hadden ingeseind	hadden ingeseind	hadden ingeseind
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingeseind hebben	zal/zult ingeseind hebben	zult/zal ingeseind hebben	zult ingeseind hebben	zal ingeseind hebben	zullen ingeseind hebben	zullen ingeseind hebben	zullen ingeseind hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingeseind hebben	zou ingeseind hebben	zou/zoudt ingeseind hebben	zoudt ingeseind hebben	zou ingeseind hebben	zouden ingeseind hebben	zouden ingeseind hebben	zouden ingeseind hebben
onpersoonlijke lijdende vorm ingeseind worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt ingeseind				er is ingeseind
verleden	er werd ingeseind				er was ingeseind
toekomend	er zal ingeseind worden				er zal ingeseind zijn
voorwaardelijk	er zou ingeseind worden				er zou ingeseind zijn
lijdende vorm ingeseind worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ingeseind worden			ingeseind te worden
	toekomend		ingeseind zullen worden			ingeseind te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		ingeseind zijn			ingeseind te zijn
	toekomend		ingeseind zullen zijn			ingeseind te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word ingeseind	wordt ingeseind	wordt ingeseind	wordt ingeseind	wordt ingeseind	worden ingeseind	worden ingeseind	worden ingeseind
verleden (o.v.t.)	werd ingeseind	werd ingeseind	werd ingeseind	werdt ingeseind	werd ingeseind	werden ingeseind	werden ingeseind	werden ingeseind
toekomend (o.t.t.t.)	zal ingeseind worden	zult ingeseind worden	zult ingeseind worden	zult ingeseind worden	zal ingeseind worden	zullen ingeseind worden	zullen ingeseind worden	zullen ingeseind worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ingeseind worden	zou ingeseind worden	zou/zoudt ingeseind worden	zoudt ingeseind worden	zou ingeseind worden	zouden ingeseind worden	zouden ingeseind worden	zouden ingeseind worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben ingeseind	bent ingeseind	bent/is ingeseind	zijt ingeseind	is ingeseind	zijn ingeseind	zijn ingeseind	zijn ingeseind
verleden (v.v.t.)	was ingeseind	was ingeseind	was ingeseind	waart ingeseind	was ingeseind	waren ingeseind	waren ingeseind	waren ingeseind
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingeseind zijn	zult ingeseind zijn	zult ingeseind zijn	zult ingeseind zijn	zal ingeseind zijn	zullen ingeseind zijn	zullen ingeseind zijn	zullen ingeseind zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingeseind zijn	zou ingeseind zijn	zou/zoudt ingeseind zijn	zoudt ingeseind zijn	zou ingeseind zijn	zouden ingeseind zijn	zouden ingeseind zijn	zouden ingeseind zijn