• in·sei·nen

inseinen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
inseinen
seinde in
ingeseind
zwak -d volledig
  1. iemand informeren
    • Poetin beloofde Trump dat hij hem ook onmiddellijk zou inseinen als Rusland aanwijzingen heeft dat een aanslag in de Verenigde Staten dreigt. Dat zijn de betere voorbeelden van goede relaties tussen Moskou en Washington. [2] 
    • De Kamer van Koophandel gaat de Inspectie SZW inseinen als zo iemand weer een bedrijf begint, de Belastingdienst bekijkt of openstaande bedragen alsnog bij verdachte doorstarters kunnen worden geïnd. geïnd. [3] 
90 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[4]