inmetselen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van inmetselen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		inmetselen			in te metselen
	toekomend		zullen inmetselen in zullen metselen			te zullen inmetselen in te zullen metselen
voltooid	tegenwoordig		hebben ingemetseld			te hebben ingemetseld
	toekomend		ingemetseld zullen hebben			ingemetseld te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	inmetselend		ingemetseld			ev. metsel in	mv. verouderd metselt in	metsele in (bijzin) inmetsele
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	metsel in	metselt in	metselt in	metselt in	metselt in	metselen in	metselen in	metselen in
verleden (o.v.t.)	metselde in	metselde in	metselde in	metselde in	metselde in	metselden in	metselden in	metselden in
toekomend (o.t.t.t.)	zal inmetselen	zult/zal inmetselen	zult/zal inmetselen	zult inmetselen	zal inmetselen	zullen inmetselen	zullen inmetselen	zullen inmetselen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou inmetselen	zou inmetselen	zou(dt) inmetselen	zoudt inmetselen	zou inmetselen	zouden inmetselen	zouden inmetselen	zouden inmetselen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	inmetsel	inmetselt	inmetselt	inmetselt	inmetselt	inmetselen	inmetselen	inmetselen
verleden (o.v.t.)	inmetselde	inmetselde	inmetselde	inmetselde	inmetselde	inmetselden	inmetselden	inmetselden
toekomend (o.t.t.t.)	zal inmetselen in zal metselen	zult/zal inmetselen in zult/zal metselen	zult/zal inmetselen in zult/zal metselen	zult inmetselen in zult metselen	zal inmetselen in zal metselen	zullen inmetselen in zullen metselen	zullen inmetselen in zullen metselen	zullen inmetselen in zullen metselen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou inmetselen in zou metselen	zou inmetselen in zou metselen	zou(dt) inmetselen in zou(dt) metselen	zoudt inmetselen in zoudt metselen	zou inmetselen in zou metselen	zouden inmetselen in zouden metselen	zouden inmetselen in zouden metselen	zouden inmetselen in zouden metselen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb ingemetseld	hebt ingemetseld	hebt/heeft ingemetseld	hebt ingemetseld	heeft ingemetseld	hebben ingemetseld	hebben ingemetseld	hebben ingemetseld
verleden (v.v.t.)	had ingemetseld	had ingemetseld	had ingemetseld	hadt ingemetseld	had ingemetseld	hadden ingemetseld	hadden ingemetseld	hadden ingemetseld
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingemetseld hebben	zal/zult ingemetseld hebben	zult/zal ingemetseld hebben	zult ingemetseld hebben	zal ingemetseld hebben	zullen ingemetseld hebben	zullen ingemetseld hebben	zullen ingemetseld hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingemetseld hebben	zou ingemetseld hebben	zou/zoudt ingemetseld hebben	zoudt ingemetseld hebben	zou ingemetseld hebben	zouden ingemetseld hebben	zouden ingemetseld hebben	zouden ingemetseld hebben
onpersoonlijke lijdende vorm ingemetseld worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt ingemetseld				er is ingemetseld
verleden	er werd ingemetseld				er was ingemetseld
toekomend	er zal ingemetseld worden				er zal ingemetseld zijn
voorwaardelijk	er zou ingemetseld worden				er zou ingemetseld zijn
lijdende vorm ingemetseld worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ingemetseld worden			ingemetseld te worden
	toekomend		ingemetseld zullen worden			ingemetseld te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		ingemetseld zijn			ingemetseld te zijn
	toekomend		ingemetseld zullen zijn			ingemetseld te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word ingemetseld	wordt ingemetseld	wordt ingemetseld	wordt ingemetseld	wordt ingemetseld	worden ingemetseld	worden ingemetseld	worden ingemetseld
verleden (o.v.t.)	werd ingemetseld	werd ingemetseld	werd ingemetseld	werdt ingemetseld	werd ingemetseld	werden ingemetseld	werden ingemetseld	werden ingemetseld
toekomend (o.t.t.t.)	zal ingemetseld worden	zult ingemetseld worden	zult ingemetseld worden	zult ingemetseld worden	zal ingemetseld worden	zullen ingemetseld worden	zullen ingemetseld worden	zullen ingemetseld worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ingemetseld worden	zou ingemetseld worden	zou/zoudt ingemetseld worden	zoudt ingemetseld worden	zou ingemetseld worden	zouden ingemetseld worden	zouden ingemetseld worden	zouden ingemetseld worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben ingemetseld	bent ingemetseld	bent/is ingemetseld	zijt ingemetseld	is ingemetseld	zijn ingemetseld	zijn ingemetseld	zijn ingemetseld
verleden (v.v.t.)	was ingemetseld	was ingemetseld	was ingemetseld	waart ingemetseld	was ingemetseld	waren ingemetseld	waren ingemetseld	waren ingemetseld
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingemetseld zijn	zult ingemetseld zijn	zult ingemetseld zijn	zult ingemetseld zijn	zal ingemetseld zijn	zullen ingemetseld zijn	zullen ingemetseld zijn	zullen ingemetseld zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingemetseld zijn	zou ingemetseld zijn	zou/zoudt ingemetseld zijn	zoudt ingemetseld zijn	zou ingemetseld zijn	zouden ingemetseld zijn	zouden ingemetseld zijn	zouden ingemetseld zijn