• in·koud
stellend
onverbogen inkoud
verbogen inkoude
partitief inkouds

inkoud

  1. ver afgekoeld
    • Ellendig voelde hij zich, inkoud, koortsachtig koud en in zijn borst deed het zoo raar hol. [1]

Er bestaat geen vergrotende of overtreffende trap, maar er is wel een nog verder versterkte vorm: in- en inkoud.

18 % van de Nederlanders;
29 % van de Vlamingen.[2]