• dood·koud
stellend
onverbogen doodkoud
verbogen doodkoude
partitief doodkouds

doodkoud

  1. zo kil aanvoelend als een lijk
     Doodkoud was die aanraking!... God! God! hij is gestorven, de arme Walter, ik twijfel er niet aan!.....’[1]
  2. geheel gevoelloos
     Maar men zou de Carracci schromelijk onrecht aandoen, als men hen met een doodkoud academisme vereenzelvigde.[2]
  3. heel erg kil
     Hij voelde het heel dicht bij zich, want hij werd eerst doodkoud van rilling, en tóen brandde opeens een gloed naar zijn hoofd.[3]
  1.   Weblink bron
    Pieter Frans van Kerckhoven
    “Volledige werken. Deel 3.” (1869), L. de Cort, Antwerpen, p. 112 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren  
  2.   Weblink bron “Verzameld werk. Deel 5.” (1951), Uitgeversmaatschappij A. Manteau, Brussel, p. 741
  3.   Weblink bron “Het Jongetje” (1898), P.N. van Kampen en zoon, Amsterdam, p. 8