• dood·koud

doodkoud

  1. zo kil aanvoelend als een lijk
     Doodkoud was die aanraking!... God! God! hij is gestorven, de arme Walter, ik twijfel er niet aan!.....’[1]
  2. geheel gevoelloos
     Maar men zou de Carracci schromelijk onrecht aandoen, als men hen met een doodkoud academisme vereenzelvigde.[2]
  3. heel erg kil
     Hij voelde het heel dicht bij zich, want hij werd eerst doodkoud van rilling, en tóen brandde opeens een gloed naar zijn hoofd.[3]
  1. Bronlink geraadpleegd op 22 juli 2023 Weblink bron
    Pieter Frans van Kerckhoven
    “Volledige werken. Deel 3.” (1869), L. de Cort, Antwerpen, p. 112 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren op Wikipedia
  2. Bronlink geraadpleegd op 22 juli 2023 Weblink bron “Verzameld werk. Deel 5.” (1951), Uitgeversmaatschappij A. Manteau, Brussel, p. 741
  3. Bronlink geraadpleegd op 22 juli 2023 Weblink bron “Het Jongetje” (1898), P.N. van Kampen en zoon, Amsterdam, p. 8