inkoude
- in·kou·de
- afleiding van het versterkte bijvoeglijk naamwoord inkoud met de uitgang -e
inkoude
- verbogen vorm van de stellende trap van inkoud
- Ze ontcijferden het plakbriefje, scharrelden verkleumd en nog wat onwennig met de koevoeten, het inkoude staal dat door de wanten heen bezeerde, plaatsten ze onder de wielen en otterden zuchtend: ‘Hiep! Hoi!.... Hiep! Hoi!’ [1]
- Het woord inkoude staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Iependaal, W. vanVaste koers. (1949) De Arbeiderspers, Amsterdam; p. 136; geraadpleegd 2015-07-25