inklemmen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van inklemmen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | inklemmen | in te klemmen | ||||||||
toekomend | zullen inklemmen in zullen klemmen |
te zullen inklemmen in te zullen klemmen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ingeklemd | te hebben ingeklemd | ||||||||
toekomend | ingeklemd zullen hebben | ingeklemd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
inklemmend | ingeklemd | ev. klem in |
mv. verouderd klemt in |
klemme in (bijzin) inklemme | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | klem in | klemt in | klemt in | klemt in | klemt in | klemmen in | klemmen in | klemmen in | |||
verleden (o.v.t.) | klemde in | klemde in | klemde in | klemde in | klemde in | klemden in | klemden in | klemden in | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal inklemmen | zult/zal inklemmen | zult/zal inklemmen | zult inklemmen | zal inklemmen | zullen inklemmen | zullen inklemmen | zullen inklemmen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou inklemmen | zou inklemmen | zou(dt) inklemmen | zoudt inklemmen | zou inklemmen | zouden inklemmen | zouden inklemmen | zouden inklemmen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | inklem | inklemt | inklemt | inklemt | inklemt | inklemmen | inklemmen | inklemmen | |||
verleden (o.v.t.) | inklemde | inklemde | inklemde | inklemde | inklemde | inklemden | inklemden | inklemden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal inklemmen in zal klemmen |
zult/zal inklemmen in zult/zal klemmen |
zult/zal inklemmen in zult/zal klemmen |
zult inklemmen in zult klemmen |
zal inklemmen in zal klemmen |
zullen inklemmen in zullen klemmen |
zullen inklemmen in zullen klemmen |
zullen inklemmen in zullen klemmen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou inklemmen in zou klemmen |
zou inklemmen in zou klemmen |
zou(dt) inklemmen in zou(dt) klemmen |
zoudt inklemmen in zoudt klemmen |
zou inklemmen in zou klemmen |
zouden inklemmen in zouden klemmen |
zouden inklemmen in zouden klemmen |
zouden inklemmen in zouden klemmen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ingeklemd | hebt ingeklemd | hebt/heeft ingeklemd | hebt ingeklemd | heeft ingeklemd | hebben ingeklemd | hebben ingeklemd | hebben ingeklemd | |||
verleden (v.v.t.) | had ingeklemd | had ingeklemd | had ingeklemd | hadt ingeklemd | had ingeklemd | hadden ingeklemd | hadden ingeklemd | hadden ingeklemd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ingeklemd hebben | zal/zult ingeklemd hebben | zult/zal ingeklemd hebben | zult ingeklemd hebben | zal ingeklemd hebben | zullen ingeklemd hebben | zullen ingeklemd hebben | zullen ingeklemd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ingeklemd hebben | zou ingeklemd hebben | zou/zoudt ingeklemd hebben | zoudt ingeklemd hebben | zou ingeklemd hebben | zouden ingeklemd hebben | zouden ingeklemd hebben | zouden ingeklemd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ingeklemd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ingeklemd | er is ingeklemd | |||||||||
verleden | er werd ingeklemd | er was ingeklemd | |||||||||
toekomend | er zal ingeklemd worden | er zal ingeklemd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ingeklemd worden | er zou ingeklemd zijn | |||||||||
lijdende vorm ingeklemd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ingeklemd worden | ingeklemd te worden | ||||||||
toekomend | ingeklemd zullen worden | ingeklemd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ingeklemd zijn | ingeklemd te zijn | ||||||||
toekomend | ingeklemd zullen zijn | ingeklemd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ingeklemd | wordt ingeklemd | wordt ingeklemd | wordt ingeklemd | wordt ingeklemd | worden ingeklemd | worden ingeklemd | worden ingeklemd | |||
verleden (o.v.t.) | werd ingeklemd | werd ingeklemd | werd ingeklemd | werdt ingeklemd | werd ingeklemd | werden ingeklemd | werden ingeklemd | werden ingeklemd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ingeklemd worden | zult ingeklemd worden | zult ingeklemd worden | zult ingeklemd worden | zal ingeklemd worden | zullen ingeklemd worden | zullen ingeklemd worden | zullen ingeklemd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ingeklemd worden | zou ingeklemd worden | zou/zoudt ingeklemd worden | zoudt ingeklemd worden | zou ingeklemd worden | zouden ingeklemd worden | zouden ingeklemd worden | zouden ingeklemd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ingeklemd | bent ingeklemd | bent/is ingeklemd | zijt ingeklemd | is ingeklemd | zijn ingeklemd | zijn ingeklemd | zijn ingeklemd | |||
verleden (v.v.t.) | was ingeklemd | was ingeklemd | was ingeklemd | waart ingeklemd | was ingeklemd | waren ingeklemd | waren ingeklemd | waren ingeklemd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ingeklemd zijn | zult ingeklemd zijn | zult ingeklemd zijn | zult ingeklemd zijn | zal ingeklemd zijn | zullen ingeklemd zijn | zullen ingeklemd zijn | zullen ingeklemd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ingeklemd zijn | zou ingeklemd zijn | zou/zoudt ingeklemd zijn | zoudt ingeklemd zijn | zou ingeklemd zijn | zouden ingeklemd zijn | zouden ingeklemd zijn | zouden ingeklemd zijn |