inhuren/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van inhuren
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		inhuren			in te huren
	toekomend		zullen inhuren in zullen huren			te zullen inhuren in te zullen huren
voltooid	tegenwoordig		hebben ingehuurd			te hebben ingehuurd
	toekomend		ingehuurd zullen hebben			ingehuurd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	inhurend		ingehuurd			ev. huur in	mv. verouderd huurt in	hure in (bijzin) inhure
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	huur in	huurt in	huurt in	huurt in	huurt in	huren in	huren in	huren in
verleden (o.v.t.)	huurde in	huurde in	huurde in	huurde in	huurde in	huurden in	huurden in	huurden in
toekomend (o.t.t.t.)	zal inhuren	zult/zal inhuren	zult/zal inhuren	zult inhuren	zal inhuren	zullen inhuren	zullen inhuren	zullen inhuren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou inhuren	zou inhuren	zou(dt) inhuren	zoudt inhuren	zou inhuren	zouden inhuren	zouden inhuren	zouden inhuren
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	inhuur	inhuurt	inhuurt	inhuurt	inhuurt	inhuren	inhuren	inhuren
verleden (o.v.t.)	inhuurde	inhuurde	inhuurde	inhuurde	inhuurde	inhuurden	inhuurden	inhuurden
toekomend (o.t.t.t.)	zal inhuren in zal huren	zult/zal inhuren in zult/zal huren	zult/zal inhuren in zult/zal huren	zult inhuren in zult huren	zal inhuren in zal huren	zullen inhuren in zullen huren	zullen inhuren in zullen huren	zullen inhuren in zullen huren
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou inhuren in zou huren	zou inhuren in zou huren	zou(dt) inhuren in zou(dt) huren	zoudt inhuren in zoudt huren	zou inhuren in zou huren	zouden inhuren in zouden huren	zouden inhuren in zouden huren	zouden inhuren in zouden huren
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb ingehuurd	hebt ingehuurd	hebt/heeft ingehuurd	hebt ingehuurd	heeft ingehuurd	hebben ingehuurd	hebben ingehuurd	hebben ingehuurd
verleden (v.v.t.)	had ingehuurd	had ingehuurd	had ingehuurd	hadt ingehuurd	had ingehuurd	hadden ingehuurd	hadden ingehuurd	hadden ingehuurd
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingehuurd hebben	zal/zult ingehuurd hebben	zult/zal ingehuurd hebben	zult ingehuurd hebben	zal ingehuurd hebben	zullen ingehuurd hebben	zullen ingehuurd hebben	zullen ingehuurd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingehuurd hebben	zou ingehuurd hebben	zou/zoudt ingehuurd hebben	zoudt ingehuurd hebben	zou ingehuurd hebben	zouden ingehuurd hebben	zouden ingehuurd hebben	zouden ingehuurd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm ingehuurd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt ingehuurd				er is ingehuurd
verleden	er werd ingehuurd				er was ingehuurd
toekomend	er zal ingehuurd worden				er zal ingehuurd zijn
voorwaardelijk	er zou ingehuurd worden				er zou ingehuurd zijn
lijdende vorm ingehuurd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ingehuurd worden			ingehuurd te worden
	toekomend		ingehuurd zullen worden			ingehuurd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		ingehuurd zijn			ingehuurd te zijn
	toekomend		ingehuurd zullen zijn			ingehuurd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word ingehuurd	wordt ingehuurd	wordt ingehuurd	wordt ingehuurd	wordt ingehuurd	worden ingehuurd	worden ingehuurd	worden ingehuurd
verleden (o.v.t.)	werd ingehuurd	werd ingehuurd	werd ingehuurd	werdt ingehuurd	werd ingehuurd	werden ingehuurd	werden ingehuurd	werden ingehuurd
toekomend (o.t.t.t.)	zal ingehuurd worden	zult ingehuurd worden	zult ingehuurd worden	zult ingehuurd worden	zal ingehuurd worden	zullen ingehuurd worden	zullen ingehuurd worden	zullen ingehuurd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ingehuurd worden	zou ingehuurd worden	zou/zoudt ingehuurd worden	zoudt ingehuurd worden	zou ingehuurd worden	zouden ingehuurd worden	zouden ingehuurd worden	zouden ingehuurd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben ingehuurd	bent ingehuurd	bent/is ingehuurd	zijt ingehuurd	is ingehuurd	zijn ingehuurd	zijn ingehuurd	zijn ingehuurd
verleden (v.v.t.)	was ingehuurd	was ingehuurd	was ingehuurd	waart ingehuurd	was ingehuurd	waren ingehuurd	waren ingehuurd	waren ingehuurd
toekomend (v.t.t.t.)	zal ingehuurd zijn	zult ingehuurd zijn	zult ingehuurd zijn	zult ingehuurd zijn	zal ingehuurd zijn	zullen ingehuurd zijn	zullen ingehuurd zijn	zullen ingehuurd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ingehuurd zijn	zou ingehuurd zijn	zou/zoudt ingehuurd zijn	zoudt ingehuurd zijn	zou ingehuurd zijn	zouden ingehuurd zijn	zouden ingehuurd zijn	zouden ingehuurd zijn