• in·fluis·te·ren

influisteren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
influisteren
fluisterde in
ingefluisterd
zwak -d volledig
  1. overgankelijk iemand heimelijk iets zeggen
    • Rob had gehoopt dat Jalal voor het chirurgische gedeelte in de commissie zou zitten, maar die was normaal in het ziekenhuis aan het werk. Even later kwam Mirdin hem influisteren dat als laatste examinator Ibn al-Natheli was gearriveerd, iemand die ze nauwelijks kenden.[2] 
    • Tezelfdertijd echter liet Juliana zich door de Hofmanssekte wel influisteren dat Bernhard bezig was haar zo te tergen dat ze letterlijk krankzinnig zou worden en stelde ze, daartoe aangezet door dezelfde club, als persoonlijk adviseur de wonderlijke Van Hamel aan, naar wie ze vervolgens dan weer vaak niet luisterde.
      [3]
       
  2. overgankelijk iets met een geringe geluidssterkte in het oor zeggen
    • Show, don’t tell is het motto van cinema, en ook van de expo Master of Light. Je kan je in het Eye twee uur onderdompelen in een sacrale schemerwereld, voor kolossale drieluiken met ‘geluiddouches’ die op je influisteren. Dan krijgen de woorden een gestalte en gaan de toelichtingen van Wim Wenders, Jim Jarmusch, Lars von Trier en Steve McQueen leven, vier filmmakers met wie Müller samenwerkte en op wie deze expositie zich concentreert. [4] 
  3. overgankelijk voorzeggen tijdens een toneel voorstelling, souffleren
  4. overgankelijk proberen door zachtjes te spreken iemands gedachten of handelen te sturen
99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Gordon,Noah
    De Heelmeester Vertaald door Thomas Mass 2006 ISBN 978-90-245-5496-6 pagina334
  3. Withuis, Jolande
    Juliana 2016 ISBN 978-90-234-3523-5 pagina 744
  4. NRC Coen van Zwol 10 juni 2016
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be