souffleren
- Geluid: souffleren (hulp, bestand)
- souf·fle·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘voorzeggen’ voor het eerst aangetroffen in 1808 [1]
- afgeleid van het Franse souffler (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
souffleren |
souffleerde |
gesouffleerd |
zwak -d | volledig |
souffleren overgankelijk [3]
- (toneel) een toneelrol zachtjes voorzeggen
- laten opkomen of zwellen (d.m.v. geklopt eiwit met veel lucht erin) (-> soufflé)
- Het woord souffleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "souffleren" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "souffleren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ souffleren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be