Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·flexi·bel
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen inflexibel inflexibeler inflexibelst
verbogen inflexibele inflexibelere inflexibelste
partitief inflexibels inflexibelers -

Bijvoeglijk naamwoord

inflexibel

  1. niet in staat of bereid tot een snelle aanpassing
     Tot nu is het ontstane tekort aan gas en elektriciteit, veroorzaakt door een inflexibele vraag en een wegvallend aanbod, vooral opgevat als een financieel probleem.[1]
     Ouders bij haar op de poli omschrijven hun kind vaak als koppig, inflexibel en in het bezit van een sterke eigen wil.[2]
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Reyer Gerlagh
    “Verplicht besparing op energie” (18 oktober 2022) op nrc.nl  
  2.   Weblink bron
    Carlijn Vis
    “Deze kinderen kúnnen wel praten, ze doen het alleen niet” (30 mei 2021) op nrc.nl