indoor
- in·door
stellend | |
---|---|
onverbogen | indoor |
verbogen | |
partitief | indoors |
indoor
- binnen een gebouw; overdekt plaatsvindend
- Hoe dan ook, er komen in rap tempo schaaltjes op tafel en wij poten stevig aan om te proeven wat deze indoor Aziëmarkt te bieden heeft. [3]
- (sport) binnen een gebouw beoefend; overdekt plaatsvindend (als onderscheid met de buiten beoefende variant)
- Alexander Brouwer en Christiaan Varenhorst hebben zondag hun nationale titel geprolongeerd bij het Nederlands kampioenschap indoor. De ervaren beachvolleyballers, die speciaal voor het NK weer een duo vormden, ontdeden zich in twee sets van de tieners Mees Blom (18) en Ruben Penninga (19). Het werd 21-17 en 21-19. [4]
- Samenstellingen met 'indoor' kunnen zonder betekenisverschil naast het gebruik als bijvoeglijk naamwoord voorkomen: 'indoor activiteit' en indooractiviteit zijn beiden correct. Als dat voor de duidelijkheid nodig is, laat spellingregel 6.C toe dat de samenstelling met een koppelteken wordt geschreven: 'indoor-activiteit'.[5]
|
- Het woord indoor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "indoor" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ indoor op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Possel, P.Indoor Aziëmarkt is een gezellig gekkenhuis (9 oktober 2015) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2017-08-04
- ↑ NRC Robert Hüsken 8 januari 2017
- ↑ Online winkel / online-winkel / onlinewinkel op website Nederlandse Taalunie: taaladvies.net; geraadpleegd 2017-08-04
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
indoor
- binnen een gebouw