inbranden/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van inbranden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | inbranden | in te branden | ||||||||
toekomend | zullen inbranden in zullen branden |
te zullen inbranden in te zullen branden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] ingebrand | te hebben[1]/zijn[2] ingebrand | ||||||||
toekomend | ingebrand zullen hebben[1]/zijn[2] | ingebrand te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
inbrandend | ingebrand | ev. brand in |
mv. verouderd brandt in |
brande in (bijzin) inbrande | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | brand in | brandt in | brandt in | brandt in | brandt in | branden in | branden in | branden in | |||
verleden (o.v.t.) | brandde in | brandde in | brandde in | brandde in | brandde in | brandden in | brandden in | brandden in | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal inbranden | zult/zal inbranden | zult/zal inbranden | zult inbranden | zal inbranden | zullen inbranden | zullen inbranden | zullen inbranden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou inbranden | zou inbranden | zou(dt) inbranden | zoudt inbranden | zou inbranden | zouden inbranden | zouden inbranden | zouden inbranden | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | inbrand | inbrandt | inbrandt | inbrandt | inbrandt | inbranden | inbranden | inbranden | |||
verleden (o.v.t.) | inbrandde | inbrandde | inbrandde | inbrandde | inbrandde | inbrandden | inbrandden | inbrandden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal inbranden in zal branden |
zult/zal inbranden in zult/zal branden |
zult/zal inbranden in zult/zal branden |
zult inbranden in zult branden |
zal inbranden in zal branden |
zullen inbranden in zullen branden |
zullen inbranden in zullen branden |
zullen inbranden in zullen branden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou inbranden in zou branden |
zou inbranden in zou branden |
zou(dt) inbranden in zou(dt) branden |
zoudt inbranden in zoudt branden |
zou inbranden in zou branden |
zouden inbranden in zouden branden |
zouden inbranden in zouden branden |
zouden inbranden in zouden branden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
onpersoonlijke lijdende vorm ingebrand worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ingebrand | er is ingebrand | |||||||||
verleden | er werd ingebrand | er was ingebrand | |||||||||
toekomend | er zal ingebrand worden | er zal ingebrand zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ingebrand worden | er zou ingebrand zijn | |||||||||
lijdende vorm ingebrand worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ingebrand worden | ingebrand te worden | ||||||||
toekomend | ingebrand zullen worden | ingebrand te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ingebrand zijn | ingebrand te zijn | ||||||||
toekomend | ingebrand zullen zijn | ingebrand te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ingebrand | wordt ingebrand | wordt ingebrand | wordt ingebrand | wordt ingebrand | worden ingebrand | worden ingebrand | worden ingebrand | |||
verleden (o.v.t.) | werd ingebrand | werd ingebrand | werd ingebrand | werdt ingebrand | werd ingebrand | werden ingebrand | werden ingebrand | werden ingebrand | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ingebrand worden | zult ingebrand worden | zult ingebrand worden | zult ingebrand worden | zal ingebrand worden | zullen ingebrand worden | zullen ingebrand worden | zullen ingebrand worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ingebrand worden | zou ingebrand worden | zou/zoudt ingebrand worden | zoudt ingebrand worden | zou ingebrand worden | zouden ingebrand worden | zouden ingebrand worden | zouden ingebrand worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ingebrand | bent ingebrand | bent/is ingebrand | zijt ingebrand | is ingebrand | zijn ingebrand | zijn ingebrand | zijn ingebrand | |||
verleden (v.v.t.) | was ingebrand | was ingebrand | was ingebrand | waart ingebrand | was ingebrand | waren ingebrand | waren ingebrand | waren ingebrand | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ingebrand zijn | zult ingebrand zijn | zult ingebrand zijn | zult ingebrand zijn | zal ingebrand zijn | zullen ingebrand zijn | zullen ingebrand zijn | zullen ingebrand zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ingebrand zijn | zou ingebrand zijn | zou/zoudt ingebrand zijn | zoudt ingebrand zijn | zou ingebrand zijn | zouden ingebrand zijn | zouden ingebrand zijn | zouden ingebrand zijn |