impregneren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van impregneren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | impregneren | te impregneren | ||||||||
toekomend | zullen impregneren | te zullen impregneren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geïmpregneerd | te hebben geïmpregneerd | ||||||||
toekomend | geïmpregneerd zullen hebben | geïmpregneerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
impregnerend | geïmpregneerd | ev. impregneer |
mv. verouderd impregneert |
impregnere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | impregneer | impregneert | impregneert | impregneert | impregneert | impregneren | impregneren | impregneren | |||
verleden (o.v.t.) | impregneerde | impregneerde | impregneerde | impregneerde | impregneerde | impregneerden | impregneerden | impregneerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal impregneren | zult/zal impregneren | zult/zal impregneren | zult impregneren | zal impregneren | zullen impregneren | zullen impregneren | zullen impregneren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou impregneren | zou impregneren | zou(dt) impregneren | zoudt impregneren | zou impregneren | zouden impregneren | zouden impregneren | zouden impregneren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geïmpregneerd | hebt geïmpregneerd | hebt/heeft geïmpregneerd | hebt geïmpregneerd | heeft geïmpregneerd | hebben geïmpregneerd | hebben geïmpregneerd | hebben geïmpregneerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geïmpregneerd | had geïmpregneerd | had geïmpregneerd | hadt geïmpregneerd | had geïmpregneerd | hadden geïmpregneerd | hadden geïmpregneerd | hadden geïmpregneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïmpregneerd hebben | zal/zult geïmpregneerd hebben | zult/zal geïmpregneerd hebben | zult geïmpregneerd hebben | zal geïmpregneerd hebben | zullen geïmpregneerd hebben | zullen geïmpregneerd hebben | zullen geïmpregneerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïmpregneerd hebben | zou geïmpregneerd hebben | zou/zoudt geïmpregneerd hebben | zoudt geïmpregneerd hebben | zou geïmpregneerd hebben | zouden geïmpregneerd hebben | zouden geïmpregneerd hebben | zouden geïmpregneerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geïmpregneerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geïmpregneerd | er is geïmpregneerd | |||||||||
verleden | er werd geïmpregneerd | er was geïmpregneerd | |||||||||
toekomend | er zal geïmpregneerd worden | er zal geïmpregneerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geïmpregneerd worden | er zou geïmpregneerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geïmpregneerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geïmpregneerd worden | geïmpregneerd te worden | ||||||||
toekomend | geïmpregneerd zullen worden | geïmpregneerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geïmpregneerd zijn | geïmpregneerd te zijn | ||||||||
toekomend | geïmpregneerd zullen zijn | geïmpregneerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geïmpregneerd | wordt geïmpregneerd | wordt geïmpregneerd | wordt geïmpregneerd | wordt geïmpregneerd | worden geïmpregneerd | worden geïmpregneerd | worden geïmpregneerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geïmpregneerd | werd geïmpregneerd | werd geïmpregneerd | werdt geïmpregneerd | werd geïmpregneerd | werden geïmpregneerd | werden geïmpregneerd | werden geïmpregneerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geïmpregneerd worden | zult geïmpregneerd worden | zult geïmpregneerd worden | zult geïmpregneerd worden | zal geïmpregneerd worden | zullen geïmpregneerd worden | zullen geïmpregneerd worden | zullen geïmpregneerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geïmpregneerd worden | zou geïmpregneerd worden | zou/zoudt geïmpregneerd worden | zoudt geïmpregneerd worden | zou geïmpregneerd worden | zouden geïmpregneerd worden | zouden geïmpregneerd worden | zouden geïmpregneerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geïmpregneerd | bent geïmpregneerd | bent/is geïmpregneerd | zijt geïmpregneerd | is geïmpregneerd | zijn geïmpregneerd | zijn geïmpregneerd | zijn geïmpregneerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geïmpregneerd | was geïmpregneerd | was geïmpregneerd | waart geïmpregneerd | was geïmpregneerd | waren geïmpregneerd | waren geïmpregneerd | waren geïmpregneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïmpregneerd zijn | zult geïmpregneerd zijn | zult geïmpregneerd zijn | zult geïmpregneerd zijn | zal geïmpregneerd zijn | zullen geïmpregneerd zijn | zullen geïmpregneerd zijn | zullen geïmpregneerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïmpregneerd zijn | zou geïmpregneerd zijn | zou/zoudt geïmpregneerd zijn | zoudt geïmpregneerd zijn | zou geïmpregneerd zijn | zouden geïmpregneerd zijn | zouden geïmpregneerd zijn | zouden geïmpregneerd zijn |