• im·per·me·a·bel
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen impermeabel impermeabeler impermeabelst
verbogen impermeabele impermeabelere impermeabelste
partitief impermeabels impermeabelers -

impermeabel [2]

  1. van een afgrenzing dat er niets doorheen kan gaan
    • Ik zou graag een Tour meemaken zonder te worden herinnerd aan de industrie Armstrong. Een Tour van eenlingen en zonderlingen. En dan eerder naar de Venetiaanse ruïne Pantani dan naar het impermeabele masker Evans. [3] 
enkelvoud meervoud
naamwoord impermeabel impermeabels
verkleinwoord

de impermeabelm

  1. waterdichte regenjas
58 % van de Nederlanders;
77 % van de Vlamingen.[4]