• on·door·dring·baar
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ondoordringbaar ondoordringbaarder ondoordringbaarst
verbogen ondoordringbare ondoordringbaardere ondoordringbaarste
partitief ondoordringbaars ondoordringbaarders -

ondoordringbaar

  1. waar niets doorheen kan dringen, ondoorlatend.
    • De vesting was ondoordringbaar. 
    • Nemo keek in de aangewezen richting. Hij zag niets anders dan een zware, ondoordringbare nevel waarin de Stenen schenen te verdwijnen. [1] 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]
  1. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 78
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be