Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • il·le·gaal
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onwettig’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • afgeleid van het Franse illégal [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord illegaal illegalen
verkleinwoord illegaaltje illegaaltjes

Zelfstandig naamwoord

de illegaalm

  1. een buitenlander die zonder werk- en verblijfsvergunning in een land verblijft
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen illegaal illegaler illegaalst
verbogen illegale illegalere illegaalste
partitief illegaals illegalers -

Bijvoeglijk naamwoord

illegaal [4]

  1. in weerwil van de wet, onwettig, door de wet verboden
    • De illegale handel in verdovende middelen is al vele jaren een groot probleem. 
     Hij kon erg geestig en beeldend vertellen en beschreef hoe hij twintig jaar geleden in Londen zwaar in de ‘underground acid dance scene’ had gezeten, op illegale feesten in verlaten pakhuizen die soms wel drie dagen duurden.[5]
     Ze aten gemarineerde Oostzeeharing met nieuwe aardappels en boter, waarschijnlijk illegale boter.[6]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[7]

Meer informatie

Verwijzingen