• on·wet·tig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onwettig onwettiger onwettigst
verbogen onwettige onwettigere onwettigste
partitief onwettigs onwettigers -

onwettig

  1. in strijd met de wet
    • Dat is een onwettige handeling. 
     Onze complete misdadigheid beperkte zich tot onwettig affiches ophangen, demonstreren zonder politietoestemming, ongehoorzaamheid ten opzichte van de politie, scheldwoorden ((belediging') gericht tegen dezelfde politie gepaard aan gewelddadig verzet wanneer de agenten optraden tegen de scheldwoorden.[1]
  2. buiten het huwelijk geboren
    • De koning had alleen maar onwettige kinderen en daardoor ontstond er bij zijn dood een strijd om de opvolging. 
  1.  Onze complete misdadigheid beperkte zich tot onwettig affiches ophangen, demonstreren zonder politietoestemming, ongehoorzaamheid ten opzichte van de politie, scheldwoorden ((belediging') gericht tegen dezelfde politie gepaard aan gewelddadig verzet wanneer de agenten optraden tegen de scheldwoorden.[1]
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]
  1. 1,0 1,1
    Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


stellend attributief
onwettig onwettige

onwettig

  1. onwettig