wettig
- wet·tig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | wettig | wettiger | wettigst |
verbogen | wettige | wettigere | wettigste |
partitief | wettigs | wettigers | - |
wettig
- in overeenstemming met de wet
- Hier valt niet over te twisten, dit is een wettig besluit!
vervoeging van |
---|
wettigen |
wettig
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wettigen
- Ik wettig.
- gebiedende wijs van wettigen
- Wettig!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wettigen
- Wettig je?
- Het woord wettig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wettig" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be