• wet·tig
  • Afgeleid van wet met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen wettig wettiger wettigst
verbogen wettige wettigere wettigste
partitief wettigs wettigers -

wettig

  1. in overeenstemming met de wet
    • Hier valt niet over te twisten, dit is een wettig besluit! 
vervoeging van
wettigen

wettig

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wettigen
    • Ik wettig. 
  2. gebiedende wijs van wettigen
    • Wettig! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wettigen
    • Wettig je? 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be