ijlen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van ijlen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		ijlen			te ijlen
	toekomend		zullen ijlen			te zullen ijlen
voltooid	tegenwoordig		hebben geijld			te hebben geijld
	toekomend		geijld zullen hebben			geijld te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	ijlend		geijld			ev. ijl	mv. verouderd ijlt	ijle
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	ijl	ijlt	ijlt	ijlt	ijlt	ijlen	ijlen	ijlen
verleden (o.v.t.)	ijlde	ijlde	ijlde	ijlde	ijlde	ijlden	ijlden	ijlden
toekomend (o.t.t.t.)	zal ijlen	zult/zal ijlen	zult/zal ijlen	zult ijlen	zal ijlen	zullen ijlen	zullen ijlen	zullen ijlen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou ijlen	zou ijlen	zou(dt) ijlen	zoudt ijlen	zou ijlen	zouden ijlen	zouden ijlen	zouden ijlen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb geijld	hebt geijld	hebt/heeft geijld	hebt geijld	heeft geijld	hebben geijld	hebben geijld	hebben geijld
verleden (v.v.t.)	had geijld	had geijld	had geijld	hadt geijld	had geijld	hadden geijld	hadden geijld	hadden geijld
toekomend (v.t.t.t.)	zal geijld hebben	zal/zult geijld hebben	zult/zal geijld hebben	zult geijld hebben	zal geijld hebben	zullen geijld hebben	zullen geijld hebben	zullen geijld hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou geijld hebben	zou geijld hebben	zou/zoudt geijld hebben	zoudt geijld hebben	zou geijld hebben	zouden geijld hebben	zouden geijld hebben	zouden geijld hebben
onpersoonlijke lijdende vorm geijld worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt geijld				er is geijld
verleden	er werd geijld				er was geijld
toekomend	er zal geijld worden				er zal geijld zijn
voorwaardelijk	er zou geijld worden				er zou geijld zijn