ijken
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
ijken | geijkt |
ijking |
- ij·ken
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘waarmerken’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
- Via Middelnederlands iken van Latijn aequare.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ijken 'ɛɪkə(n) |
ijkte 'ɛɪktə |
geijkt ɣə'(ʔ)ɛɪkt |
zwak -t | volledig |
ijken
- overgankelijk door meting van bekende standaarden de meting met een instrument op een juiste schaal brengen
- Deze weegschaal dient regelmating geijkt te worden.
- (figuurlijk) erkennen, waarmerken
1. meting op juiste schaal brengen
de ijken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord ijk
- Het woord ijken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ijken" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "ijken" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be