huisje-boompje-beestje

Nederlands

 
het geluk van huisje, boompje beestje
Uitspraak
Woordafbreking
  • huis·je-boom·pje-beest·je
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen huisje-boompje-beestje
verbogen

Bijvoeglijk naamwoord

huisje-boompje-beestje [2]

  1. van het leven van iemand dat het goed verzorgd maar wel een beetje saai is
    • Rudy prijst hoe hij is opgevangen in Den Haag. Zo kan hij „beetje bij beetje” wennen aan de normale wereld. „In de bajes heb je structuur, weet je. Hier moet je alles zelf doen. De mensen helpen me met het nakomen van afspraken en het wegwerken van schulden. En ik moet leren om mensen te vertrouwen, dat lukt nu niet zo goed.” Hij streeft na wat bijna elke Exodus-bewoner wil: „Huisje, boompje, beestje.”[3] 
    • 'Op vakantie hoef ik niet meer zo nodig: in de drukte zitten of de hele dag plat liggen op een strand. We zijn vaak naar Tunesië geweest, we hebben een rondreis gemaakt door Canada. Ik heb wat van de wereld gezien, maar wat zie je dan? Dat het overal hetzelfde is: huisje, boompje, beestje. Lekker thuiszitten, wat mensen uitnodigen, een keer gezellig barbecueën; ik vind het wel voort goed.'[4]  
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen


Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. huisje-boompje-beestje op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. NRC Michiel Dekker 2 mei 2014
  4. Volkskrant Gidi Heesakkers 6 juni 2017

Meer informatie