• huis·hoen
enkelvoud meervoud
naamwoord huishoen huishoenders
huishoenderen
verkleinwoord huishoentje huishoentjes
huishoendertjes

het huishoeno

  1. (hoendervogels) zeer bekende, door de mens gedomesticeerde vogelsoort, Gallus gallus domesticus   uit de familie van hoenders, in de volksmond meestal "kip" (wat eigenlijk de naam is van het wijfje) genoemd
     Vlees was luxe, maar dat kon je net als groenten zelf goed telen. De schrijver grijpt dan terug op het boek 'De verstandige kok, de rijke keuken van de Gouden Eeuw' van kookhistorica Marleen Willebrands. Zij schrijft op pagina 63 dat het huishoen werd vetgemest in een kooi met twee kleppen.[1]
  1.   Weblink bron “De plofkip is al honderden jaren oud” (20212-11-01), Trouw