• Afkomstig van het Oudengelse woord ciecen.
stellend vergrotend overtreffend
chicken more chicken most chicken

chicken

  1. (spreektaal) laf, lafhartig
vervoeging
onbepaalde wijs to  chicken 
he/she/it  chickens 
verleden tijd  chickened 
voltooid
deelwoord
 chickened 
onvoltooid
deelwoord
 chickening 
gebiedende wijs  chicken 

chicken

  1. onovergankelijk, (spreektaal) uit angst de moeilijkheden uit de weg gaan
  2. onovergankelijk fysieke of andere kenmerken ontwikkelen die op een kip lijken, bijvoorbeeld bulten op de huid
  • chicken out
Naar frequentie 3072 (zelfstandig naamwoord)


enkelvoud meervoud
chicken chickens

chicken

  1. (hoendervogels) kip
  2. (voeding) kippenvlees
  3. (spreektaal) angsthaas, bangerd, bangerik, lafaard, lafbek