honoreren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van honoreren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | honoreren | te honoreren | ||||||||
toekomend | zullen honoreren | te zullen honoreren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gehonoreerd | te hebben gehonoreerd | ||||||||
toekomend | gehonoreerd zullen hebben | gehonoreerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
honorerend | gehonoreerd | ev. honoreer |
mv. verouderd honoreert |
honorere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | honoreer | honoreert | honoreert | honoreert | honoreert | honoreren | honoreren | honoreren | |||
verleden (o.v.t.) | honoreerde | honoreerde | honoreerde | honoreerde | honoreerde | honoreerden | honoreerden | honoreerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal honoreren | zult/zal honoreren | zult/zal honoreren | zult honoreren | zal honoreren | zullen honoreren | zullen honoreren | zullen honoreren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou honoreren | zou honoreren | zou(dt) honoreren | zoudt honoreren | zou honoreren | zouden honoreren | zouden honoreren | zouden honoreren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gehonoreerd | hebt gehonoreerd | hebt/heeft gehonoreerd | hebt gehonoreerd | heeft gehonoreerd | hebben gehonoreerd | hebben gehonoreerd | hebben gehonoreerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gehonoreerd | had gehonoreerd | had gehonoreerd | hadt gehonoreerd | had gehonoreerd | hadden gehonoreerd | hadden gehonoreerd | hadden gehonoreerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gehonoreerd hebben | zal/zult gehonoreerd hebben | zult/zal gehonoreerd hebben | zult gehonoreerd hebben | zal gehonoreerd hebben | zullen gehonoreerd hebben | zullen gehonoreerd hebben | zullen gehonoreerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gehonoreerd hebben | zou gehonoreerd hebben | zou/zoudt gehonoreerd hebben | zoudt gehonoreerd hebben | zou gehonoreerd hebben | zouden gehonoreerd hebben | zouden gehonoreerd hebben | zouden gehonoreerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gehonoreerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gehonoreerd | er is gehonoreerd | |||||||||
verleden | er werd gehonoreerd | er was gehonoreerd | |||||||||
toekomend | er zal gehonoreerd worden | er zal gehonoreerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gehonoreerd worden | er zou gehonoreerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gehonoreerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gehonoreerd worden | gehonoreerd te worden | ||||||||
toekomend | gehonoreerd zullen worden | gehonoreerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gehonoreerd zijn | gehonoreerd te zijn | ||||||||
toekomend | gehonoreerd zullen zijn | gehonoreerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gehonoreerd | wordt gehonoreerd | wordt gehonoreerd | wordt gehonoreerd | wordt gehonoreerd | worden gehonoreerd | worden gehonoreerd | worden gehonoreerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gehonoreerd | werd gehonoreerd | werd gehonoreerd | werdt gehonoreerd | werd gehonoreerd | werden gehonoreerd | werden gehonoreerd | werden gehonoreerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gehonoreerd worden | zult gehonoreerd worden | zult gehonoreerd worden | zult gehonoreerd worden | zal gehonoreerd worden | zullen gehonoreerd worden | zullen gehonoreerd worden | zullen gehonoreerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gehonoreerd worden | zou gehonoreerd worden | zou/zoudt gehonoreerd worden | zoudt gehonoreerd worden | zou gehonoreerd worden | zouden gehonoreerd worden | zouden gehonoreerd worden | zouden gehonoreerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gehonoreerd | bent gehonoreerd | bent/is gehonoreerd | zijt gehonoreerd | is gehonoreerd | zijn gehonoreerd | zijn gehonoreerd | zijn gehonoreerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gehonoreerd | was gehonoreerd | was gehonoreerd | waart gehonoreerd | was gehonoreerd | waren gehonoreerd | waren gehonoreerd | waren gehonoreerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gehonoreerd zijn | zult gehonoreerd zijn | zult gehonoreerd zijn | zult gehonoreerd zijn | zal gehonoreerd zijn | zullen gehonoreerd zijn | zullen gehonoreerd zijn | zullen gehonoreerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gehonoreerd zijn | zou gehonoreerd zijn | zou/zoudt gehonoreerd zijn | zoudt gehonoreerd zijn | zou gehonoreerd zijn | zouden gehonoreerd zijn | zouden gehonoreerd zijn | zouden gehonoreerd zijn |