• ho·no·re·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘belonen, als geldig erkennen’ voor het eerst aangetroffen in 1561 [1]
  • afgeleid van het Franse honorer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
honoreren
honoreerde
gehonoreerd
zwak -d volledig

honoreren overgankelijk [3]

  1. belonen voor arbeid
  2. als geldig erkennen
95 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]