• ho·mo·zy·goot
enkelvoud meervoud
naamwoord homozygoot homozygoten
verkleinwoord homozygootje homozygootjes

de homozygootv / m

  1. (biologie) een (diploïd) organisme dat slechts één allel van een gen heeft
    • Deze homozygoot heeft rode bloemen. 
stellend
onverbogen homozygoot
verbogen homozygote

homozygoot

  1. (biologie) in het bezit zijnde van slechts één allel van een gen bij een (diploïd) organisme
    • Die bloem is homozygoot voor het gen dat voor rode bloemen codeert. 
56 % van de Nederlanders;
69 % van de Vlamingen.[2]