• he·ro·iek
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘heldhaftig’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
  • afgeleid van heroïsch
enkelvoud meervoud
naamwoord heroïek
verkleinwoord

heroïek

  1. heldhaftigheid
    • Een Rus moet ergens in geloven. In het stralende, het hogere. Imperium en communisme zitten ons in het bloed. Heroïek ligt ons.[2] 
    • Ik zal nooit kunnen invoelen wat het is om aan de top te voetballen.' En het zijn de journalisten die de heroïek aan het spel toevoegen, dacht ik.[3]  
    • Avildsen zag af van de regie van Rocky 2. De latere Rocky's bleken stuk voor stuk onvergelijkbaar met de eerste: de tragiek, die de heroïek zo mooi in balans hield, was eraf.[4] 
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen heroïek heroïeker heroïekst
verbogen heroïeke heroïekere heroïekste
partitief heroïeks heroïekers -

heroïek

  1. heldhaftig
92 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[5]
  1. "heroïek" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Aleksievic, Svetlana Aleksandrovna
    2015 Het einde van de rode mens vertaald door Jan Robert Braat 2015 ISBN 978-90-234-9802-5 pagina 38
  3. Spaan, Henk
    Oude vrienden 2014 ISBN 978-90-254-4334-4 2015 pagina 280
  4. Volkskrant Bor Beekman 18 juni 2017
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be