herbenoemen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van herbenoemen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | herbenoemen | te herbenoemen | ||||||||
toekomend | zullen herbenoemen | te zullen herbenoemen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben herbenoemd | te hebben herbenoemd | ||||||||
toekomend | herbenoemd zullen hebben | herbenoemd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
herbenoemend | herbenoemd | ev. herbenoem |
mv. verouderd herbenoemt |
herbenoeme | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | herbenoem | herbenoemt | herbenoemt | herbenoemt | herbenoemt | herbenoemen | herbenoemen | herbenoemen | |||
verleden (o.v.t.) | herbenoemde | herbenoemde | herbenoemde | herbenoemde | herbenoemde | herbenoemden | herbenoemden | herbenoemden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal herbenoemen | zult/zal herbenoemen | zult/zal herbenoemen | zult herbenoemen | zal herbenoemen | zullen herbenoemen | zullen herbenoemen | zullen herbenoemen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou herbenoemen | zou herbenoemen | zou(dt) herbenoemen | zoudt herbenoemen | zou herbenoemen | zouden herbenoemen | zouden herbenoemen | zouden herbenoemen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb herbenoemd | hebt herbenoemd | hebt/heeft herbenoemd | hebt herbenoemd | heeft herbenoemd | hebben herbenoemd | hebben herbenoemd | hebben herbenoemd | |||
verleden (v.v.t.) | had herbenoemd | had herbenoemd | had herbenoemd | hadt herbenoemd | had herbenoemd | hadden herbenoemd | hadden herbenoemd | hadden herbenoemd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal herbenoemd hebben | zal/zult herbenoemd hebben | zult/zal herbenoemd hebben | zult herbenoemd hebben | zal herbenoemd hebben | zullen herbenoemd hebben | zullen herbenoemd hebben | zullen herbenoemd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou herbenoemd hebben | zou herbenoemd hebben | zou/zoudt herbenoemd hebben | zoudt herbenoemd hebben | zou herbenoemd hebben | zouden herbenoemd hebben | zouden herbenoemd hebben | zouden herbenoemd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm herbenoemd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt herbenoemd | er is herbenoemd | |||||||||
verleden | er werd herbenoemd | er was herbenoemd | |||||||||
toekomend | er zal herbenoemd worden | er zal herbenoemd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou herbenoemd worden | er zou herbenoemd zijn | |||||||||
lijdende vorm herbenoemd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | herbenoemd worden | herbenoemd te worden | ||||||||
toekomend | herbenoemd zullen worden | herbenoemd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | herbenoemd zijn | herbenoemd te zijn | ||||||||
toekomend | herbenoemd zullen zijn | herbenoemd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word herbenoemd | wordt herbenoemd | wordt herbenoemd | wordt herbenoemd | wordt herbenoemd | worden herbenoemd | worden herbenoemd | worden herbenoemd | |||
verleden (o.v.t.) | werd herbenoemd | werd herbenoemd | werd herbenoemd | werdt herbenoemd | werd herbenoemd | werden herbenoemd | werden herbenoemd | werden herbenoemd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal herbenoemd worden | zult herbenoemd worden | zult herbenoemd worden | zult herbenoemd worden | zal herbenoemd worden | zullen herbenoemd worden | zullen herbenoemd worden | zullen herbenoemd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou herbenoemd worden | zou herbenoemd worden | zou/zoudt herbenoemd worden | zoudt herbenoemd worden | zou herbenoemd worden | zouden herbenoemd worden | zouden herbenoemd worden | zouden herbenoemd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben herbenoemd | bent herbenoemd | bent/is herbenoemd | zijt herbenoemd | is herbenoemd | zijn herbenoemd | zijn herbenoemd | zijn herbenoemd | |||
verleden (v.v.t.) | was herbenoemd | was herbenoemd | was herbenoemd | waart herbenoemd | was herbenoemd | waren herbenoemd | waren herbenoemd | waren herbenoemd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal herbenoemd zijn | zult herbenoemd zijn | zult herbenoemd zijn | zult herbenoemd zijn | zal herbenoemd zijn | zullen herbenoemd zijn | zullen herbenoemd zijn | zullen herbenoemd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou herbenoemd zijn | zou herbenoemd zijn | zou/zoudt herbenoemd zijn | zoudt herbenoemd zijn | zou herbenoemd zijn | zouden herbenoemd zijn | zouden herbenoemd zijn | zouden herbenoemd zijn |