herbebossen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van herbebossen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | herbebossen | te herbebossen | ||||||||
toekomend | zullen herbebossen | te zullen herbebossen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben herbebost | te hebben herbebost | ||||||||
toekomend | herbebost zullen hebben | herbebost te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
herbebossend | herbebost | ev. herbebos |
mv. verouderd herbebost |
herbebosse | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | herbebos | herbebost | herbebost | herbebost | herbebost | herbebossen | herbebossen | herbebossen | |||
verleden (o.v.t.) | herbeboste | herbeboste | herbeboste | herbeboste | herbeboste | herbebosten | herbebosten | herbebosten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal herbebossen | zult/zal herbebossen | zult/zal herbebossen | zult herbebossen | zal herbebossen | zullen herbebossen | zullen herbebossen | zullen herbebossen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou herbebossen | zou herbebossen | zou(dt) herbebossen | zoudt herbebossen | zou herbebossen | zouden herbebossen | zouden herbebossen | zouden herbebossen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb herbebost | hebt herbebost | hebt/heeft herbebost | hebt herbebost | heeft herbebost | hebben herbebost | hebben herbebost | hebben herbebost | |||
verleden (v.v.t.) | had herbebost | had herbebost | had herbebost | hadt herbebost | had herbebost | hadden herbebost | hadden herbebost | hadden herbebost | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal herbebost hebben | zal/zult herbebost hebben | zult/zal herbebost hebben | zult herbebost hebben | zal herbebost hebben | zullen herbebost hebben | zullen herbebost hebben | zullen herbebost hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou herbebost hebben | zou herbebost hebben | zou/zoudt herbebost hebben | zoudt herbebost hebben | zou herbebost hebben | zouden herbebost hebben | zouden herbebost hebben | zouden herbebost hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm herbebost worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt herbebost | er is herbebost | |||||||||
verleden | er werd herbebost | er was herbebost | |||||||||
toekomend | er zal herbebost worden | er zal herbebost zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou herbebost worden | er zou herbebost zijn | |||||||||
lijdende vorm herbebost worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | herbebost worden | herbebost te worden | ||||||||
toekomend | herbebost zullen worden | herbebost te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | herbebost zijn | herbebost te zijn | ||||||||
toekomend | herbebost zullen zijn | herbebost te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word herbebost | wordt herbebost | wordt herbebost | wordt herbebost | wordt herbebost | worden herbebost | worden herbebost | worden herbebost | |||
verleden (o.v.t.) | werd herbebost | werd herbebost | werd herbebost | werdt herbebost | werd herbebost | werden herbebost | werden herbebost | werden herbebost | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal herbebost worden | zult herbebost worden | zult herbebost worden | zult herbebost worden | zal herbebost worden | zullen herbebost worden | zullen herbebost worden | zullen herbebost worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou herbebost worden | zou herbebost worden | zou/zoudt herbebost worden | zoudt herbebost worden | zou herbebost worden | zouden herbebost worden | zouden herbebost worden | zouden herbebost worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben herbebost | bent herbebost | bent/is herbebost | zijt herbebost | is herbebost | zijn herbebost | zijn herbebost | zijn herbebost | |||
verleden (v.v.t.) | was herbebost | was herbebost | was herbebost | waart herbebost | was herbebost | waren herbebost | waren herbebost | waren herbebost | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal herbebost zijn | zult herbebost zijn | zult herbebost zijn | zult herbebost zijn | zal herbebost zijn | zullen herbebost zijn | zullen herbebost zijn | zullen herbebost zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou herbebost zijn | zou herbebost zijn | zou/zoudt herbebost zijn | zoudt herbebost zijn | zou herbebost zijn | zouden herbebost zijn | zouden herbebost zijn | zouden herbebost zijn |