Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ha·nen·kam
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hanenkam hanenkammen
verkleinwoord hanenkammetje hanenkammetjes

Zelfstandig naamwoord

de hanenkamm

  1. (schimmels) (voeding) Cantharellus cibarius  , een eetbare paddenstoel met een lichte pepersmaak
  2. een kam van een haan
  3. een kamvormig kapsel midden over het overigens kaalgeschoren hoofd
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be