gsm'en/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van gsm'en
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		gsm'en			te gsm'en
	toekomend		zullen gsm'en			te zullen gsm'en
voltooid	tegenwoordig		hebben ge-gsm'd			te hebben ge-gsm'd
	toekomend		ge-gsm'd zullen hebben			ge-gsm'd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	gsm'end		ge-gsm'd			ev. gsm	mv. verouderd gsm't	gsm'e
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	gsm	gsm't	gsm't	gsm't	gsm't	gsm'en	gsm'en	gsm'en
verleden (o.v.t.)	gsm'de	gsm'de	gsm'de	gsm'de	gsm'de	gsm'den	gsm'den	gsm'den
toekomend (o.t.t.t.)	zal gsm'en	zult/zal gsm'en	zult/zal gsm'en	zult gsm'en	zal gsm'en	zullen gsm'en	zullen gsm'en	zullen gsm'en
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou gsm'en	zou gsm'en	zou(dt) gsm'en	zoudt gsm'en	zou gsm'en	zouden gsm'en	zouden gsm'en	zouden gsm'en
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb ge-gsm'd	hebt ge-gsm'd	hebt/heeft ge-gsm'd	hebt ge-gsm'd	heeft ge-gsm'd	hebben ge-gsm'd	hebben ge-gsm'd	hebben ge-gsm'd
verleden (v.v.t.)	had ge-gsm'd	had ge-gsm'd	had ge-gsm'd	hadt ge-gsm'd	had ge-gsm'd	hadden ge-gsm'd	hadden ge-gsm'd	hadden ge-gsm'd
toekomend (v.t.t.t.)	zal ge-gsm'd hebben	zal/zult ge-gsm'd hebben	zult/zal ge-gsm'd hebben	zult ge-gsm'd hebben	zal ge-gsm'd hebben	zullen ge-gsm'd hebben	zullen ge-gsm'd hebben	zullen ge-gsm'd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou ge-gsm'd hebben	zou ge-gsm'd hebben	zou/zoudt ge-gsm'd hebben	zoudt ge-gsm'd hebben	zou ge-gsm'd hebben	zouden ge-gsm'd hebben	zouden ge-gsm'd hebben	zouden ge-gsm'd hebben