glibberig
- glib·be·rig
- Naamwoord van handeling van glibberen met het achtervoegsel -ig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | glibberig | glibberiger | glibberigst |
verbogen | glibberige | glibberigere | glibberigste |
partitief | glibberigs | glibberigers | - |
glibberig
- moeilijk houvast op te krijgen
- De door ijzel glibberige wegen leidden tot veel ongemak.
- glad en slijmerig
- Hij hoorde, dat het de stem van de Woordbouwer was. En toen hij de hand wilde grijpen veranderde die plotseling in de glibberige vangarm van de Slabber. [1]
1. glad, moeilijk houvast op te krijgen
- Het woord glibberig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "glibberig" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Herzen, FrankDe zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 100
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be