glazig
- gla·zig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | glazig | glaziger | glazigst |
verbogen | glazige | glazigere | glazigste |
partitief | glazigs | glazigers | - |
glazig [2]
- als glas, op glas lijkend, glasachtig
- (figuurlijk) mentaal niet helemaal helder, wezenloos
- Op die vraag gaf de student niet meer dan een wat glazige blik.
- ▸ Glazig staarde ik voor me uit terwijl de suikers, vetten en zout in mijn bloedstroom terecht kwamen. Ik nam het overgebleven eten mee in een doggy-bag, stak de snelweg over en boekte een kamer in het gedateerde Best Western Motel.[3]
- [1] glasachtig
- Het woord glazig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "glazig" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ glazig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be