Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • glas·ach·tig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen glasachtig glasachtiger glasachtigst
verbogen glasachtige glasachtigere glasachtigste
partitief glasachtigs glasachtigers -

Bijvoeglijk naamwoord

glasachtig

  1. gelijkend op, of eigenschappen hebbend van glas
    • De volgende dag, toen hij opnieuw onder het vilt lag, hoorde hij flarden van het glasachtige geluid. (uit: De engelse patiënt van Michael Ondaatje) 
Synoniemen

Gangbaarheid