Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: giga


Huidig
bestand
37
  • gi·ga-

giga-

  1. (natuurkunde) miljard, de factor 109 (voor een eenheid)
     De vraag van een gemiddeld huishouden ligt nu jaarlijks op 50 gigajoule (GJ), waarvan 40 GJ (80 procent) naar het verwarmen van het huis en het tapwater gaat, en 10 GJ naar elektriciteit.[1]
  2. met een buitengewoon formaat of op een heel grote schaal (voor een zelfstandig naamwoord)
    • Het internetbedrijf boekte wereldwijd een gigawinst. 
  3. (jongerentaal) in zeer hoge mate (bij bijvoeglijke naamwoorden en abstracte zelfstandige naamwoorden)
    • Het wordt morgen schitterend weer, dus ik denk dat het festival gigadruk wordt. 
  • [1] G
  1.   Weblink bron
    Marcel aan de Brugh
    “Warm douchen met een enorme batterij” (4 november 2016) op nrc.nl